“En de foto’s kunt oe bestell’n op lekker zuup’n punt en-el!”
Welkom in Lemelerveld, dat vanavond op gehoorafstand van Zwolle ligt. Welkom op het Mega Piraten Festijn, ’s lands grootste en luidste bijeenkomst van ‘liefhebbers van het nationale product’. De succesformule is van een verbluffende simpelheid: men drijve enige duizenden liefhebbers van het Nederlandse lied een tent in, men verblijde hen met optredens van Henk Wijngaard, Koos Alberts en - om het begrotelijk te houden - regiohelden als René Schuurmans, José Wolters en Stef Ekkel en men hebbe een spektakel van formaat. Zo’n gezamenlijke geloofsbelijdenis voor volgelingen van de roodwitblauwe gemeente wordt piratenfestival genoemd, omdat het vertolkte genre in het huidige medialandschap slechts door etherpiraten wordt doorgestraald. En getuige de opkomst in Lemelerveld, waar achtduizend bezwete koppen zo dicht op elkaar staan dat je er als wielerfanaat met gemak een kasseienrit over zou kunnen houden, voorzien die (semi-)illegale zendgemachtigden in een enorme behoefte.
Voorganger in Lemelerveld, waar De Deurzakkers het altaar delen met De Sprokkelaars en ene Jannes net zo wordt aanbeden als collega-kamper Frans Bauer, is Willie Oosterhuis. Deze van welzijnswerker via reclamejongen tot showmaster omgeturnde Twent, geestelijk vader van de Grolsch beugelflesopener, zou in het westen ondertiteling nodig hebben, maar kan zich in zijn natuurlijke habitat moeiteloos verstaanbaar te maken. Dus als Oosterhuis, die zichzelf terecht omschrijft als ‘een gek koal mannetje in een roare broek’, iemand aankondigt die ‘komp uut een dorp woar ze veul vis heb’, dan weet iedereen dat Jan Smit of Jan Keizer een moppie gaat zingen.
Overdreven uiterlijk vertoon is het merendeel van de optredende mannen en vrouwen vreemd. Het is dus zaak goed op te letten wie de microfoon vasthoudt, want dat is de artiest. De rest van het op de Lemelerveldse planken bivakkerende gezelschap heeft zich vanavond de status van VIP toegeëigend, wat zoveel wil zeggen dat ze 22,50 hebben betaald voor een kaartje, in plaats van 16 euro (voorverkoop: café Ome Dries in Slagharen en kantoorboekhandel Nico de Graaf te Nieuwleusen). En dat ze voor, tijdens en na de optredens in een schaal met koude kaas en dito gehaktballetjes kunnen graaien.
“Hé, jij bent een kanjer!” klinkt het af en toe boven het duizendkoppige gejoel uit. Het is een in up-tempo getoonzette aansporing van zanger Patrick! Patrick! heeft een uitroepteken achter zijn naam, opdat hij zich kan onderscheiden van alle andere Patricks die in showbizzland actief zijn. Voor zijn website moest hij zelfs de letter c uit zijn naam slopen, zodat hij als Patrik.nl door het digitale leven gaat. Het zit Patrick! niet mee vanavond, want halverwege zijn optreden valt ineens de stroom uit. De aanwezige reporter van Vechtdal FM (‘Zet je radio klem – op Vechtdal FM!’) verslaat die gebeurtenis op een manier die doet vermoeden dat de Duitsers opnieuw zijn binnengevallen. In werkelijkheid is het er maar één: Dennie Christian. Die, zo leert een blik in het draaiboek, na te zijn uitgehoebahoebahopt van 00.06 uur tot 00.10 uur nog een ‘hitmedley’ moet vertolken met Mieke, het ooit aan de schoot van Vader Abraham ontsproten Belgische tranentrekstertje.
Ondertussen is er, terwijl Patrick! op het podium Patrick? is geworden, crisisoverleg bij de noodaggregaat. “Geluid door loat’n goan en de helft van het licht! Moar wie heb koabels nodig! Is Jan nog te bellen?” Kennelijk wel, want twintig minuten later worden per shovel vijf kratten met kabels aangevoerd, waarna Patrick! alsnog een punt kan zetten achter zijn optreden.
“JA, JA, HANDJAH KOMOPPAH!” spoort het volgende bühnebeest de massa aan, als introductie op een werkstukje dat zo te horen ‘Dam Dam Dam Die Doebie Dam’ heet. Als de man, die oogt als het type kroegbaas dat zijn bonnetjes met een vork schrijft, een lied aankondigt waarvan het ‘niet te geloven is dat de mensen dat nog altijd kennen’, blijkt dat we al tien minuten naar Arne Jansen hebben staan kijken, de man die kort na de oerknal een monsterhit had met het strijdlied ‘Meisjes Met Rode Haren’. Jansen, die overdag beroepshalve achter een kruiwagen loopt, heeft zijn hele artiestenloopbaan aan dat ene nummer te danken, bekent hij na afloop. Een nummer dat hem tenminste één opmerkelijk stukje fanmail opleverde. “Ik kreeg eens een brief van een Duits meisje dat schreef: Hier haben Sie ein Haar von meine Pflaume. Had ze er een kuthaartje bij geplakt! Rood, ja.”
“Waar zijn die handjèèèèès???” roept Stef Ekkel – spijkerbroek, geel sweatshirt – en prompt gaan 160.000 vingers de lucht in. Het is in deze kunstvorm de meest beproefde strijdkreet. “Waar zijn die handjèèèèès???” roept ook Martin Dams – en hij boekt hetzelfde resultaat. Zestienduizend handen omhoog: dát is pas vol overgave meedoen! Zou trouwens een mooie slogan zijn voor de jaarlijkse vuurwerkcampagne van de stichting SIRE: “Waar zijn die handjèèèèès???”
Het loopt tegen tienen en in Lemelerveld zijn we nog niet eens halverwege. Op de planken verschijnt een spierwitte hoed en een al even smetteloos Tony Montana-kostuum. Daartussen het rijk bekraterde gezicht van smartlappenfossiel Jacques Herb. Hij vergrijpt zich sans gêne aan de Nederbluesklassieker ‘Pappie Loop Toch Niet Zo Snel’ van Herman van Keeken, die in verband met zijn eigen overlijden helaas niet aanwezig kan zijn. Herb (veelgemaakte grap in showbizzland: “Zeg, bel jij Jacques Herb ‘es!”) draait zich om naar de tribune op het podium en zegt: “Zijn jullie VIPs? Goed hoor!” Waarna hij maar weer eens zijn pensioenvoorziening ‘Manuela’ afraffelt.
Vervolgens is de microfoon voor Jan Keizer. Ditmaal zonder BZN, dus hij hoeft de opbrengst van deze schnabbel niet door vijven te delen. De handige Volendammer, wiens podiumpresentatie als altijd doet denken aan iemand die tevergeefs zijn brommer probeert te starten, denkt er met drie nummertjes wel vanaf te zijn, maar dan heeft hij buiten de presentator van dienst gerekend! Willie Oosterhuis, gekleed in een gele lolbroek en een blauwe grapjas, sleurt de vaandeldrager van de palingpop terug de bühne op, waar hij hem met zachte dwang verleidt tot een toegift. Dat wordt één snelle flard ‘Mon Amour’ – waarschijnlijk staat de reeds uitgezongen Jan Smit buiten met draaiende motor te wachten…
Om half twaalf kreunt het plankier onder het gewicht van ene ‘Jeroen’, die met hoed en zonnebril de geest van André Hazes tracht te reanimeren. Dit muzikale equivalent van de krabstick – zelfde kleur, zelfde jasje, zelfde smaak, maar ondertussen wel gewoon nep – vindt zijn weldoorvoede gelijke in de al even vlezige Sugar Lee Hooper, die slechts gehuld in hardroze veren van links naar rechts over het podium stuitert. Sugar Lee Hooper in Pino-kostuum: als je dat als asielzoeker ziet, dan wil je hier toch helemaal niet meer inburgeren?
“Waar zijn die handjèèèèès???” roept Henk Wijngaard om kwart over één retorisch. Inmiddels ver voorbij Utrecht, Henk.
(uit: De Telegraaf, 22 april 2006)