De ober van pizzeria Da Damiano in Amsterdam-West buigt zich voorover naar mijn Italiaanse wederhelft en fluistert op semi-samenzweerderige toon dat er aan het tafeltje achter haar een ‘heel beroemd iemand’ zit. Ik gluur stiekem mee, maar zie alleen Wilfred Genee zitten. Het duurt even voordat het muntje van tien eurocent (het voormalige kwartje) valt, maar dan is het me ook wel goed duidelijk: in dit land ben je ‘heel beroemd’ als je met je kop op televisie komt én voor TV Weekeinde schrijft. Grinnikend snij ik een ‘kwart over vier’ uit mijn pizza. Over enkele dagen geldt die kwalificatie immers ook voor mij…
Anderhalve maa
nd eerder, op een filmset ten noordwesten van Amsterdam, in de regio die we in de hoofdstad altijd zo graag mogen omschrijven als ‘boven de boomgrens’. Met een crew, bestaande uit een regisseur, een producent, een productiemanager, een opnameleider, een cameraman, een camera-assistent, een gaffer, drie belichters, een geluidsman, een stylingmeisje, een assistente van het stylingmeisje, een setdresser, een haar & make-updame, een locatiemanager, wat cateraars, een video-assistent, drie productieassistenten, een chauffeur, vijf reclameboys & -girls, een handvol wegafzetters en, niet geheel onbelangrijk, drie acteurs gaan we een reclamespot opnemen voor hamburgergigant McDonald’s. ‘We’ ja, want ik doe mee; het castingbureau dat mijn postzegel al jarenlang koestert, heeft mij naar voren geschoven voor het invullen van de rol van agrariër – en de regisseur was het daar mee eens. Nu heb ik, als geboren en getogen stadsmens, net zoveel met het platteland als een geit met een parkeermeter, maar alla: het is televisie – en bij dat medium moet u sowieso niet alles geloven wat u ziet. Sterker: het is televisierecláme – tweemaal illusie dus. Bovendien kan het nog veel wonderlijker. Een stedeling casten als boer is immers niet half zo merkwaardig als een hamburgerreclame laten regisseren door een vegetariër.
En dat is nou juist wat hier gebeurt...
Terstall is de naam, Eddy Terstall. Schepper van pareltjes als ‘Hufters en Hofdames’ en ‘De Boekverfilming’, alsook de meermalen bekroonde vierentwintigkaraatsdiamant ‘Simon’. Geen gesjeesde student sociologie of jobhoppende postbode dus, maar een van de allerbeste professionele regisseurs die dit land heeft voortgebracht. Sommigen noemen hem de natuurlijke opvolger van Theo van Gogh – en niet alleen omdat beiden met rood haar werden geboren. Dat van Terstall, deze ochtend gedeeltelijk verscholen onder een boerenpet zoals de Twee Pinten die altijd droegen, is eigenlijk eerder oranje van kleur, als de geraspte wortel in een frisse McSalad. Terstall is een topcoach die normaal gesproken met wereldspelers als Cees Geel en Dirk Zeelenberg werkt, dus dat geeft je als beginneling toch een beetje het idee dat Louis van Gaal jou capabel genoeg acht om namens zijn selectie te gaan penetreren in de operationele zone, teneinde gezamenlijk het zoet der overwinning te smaken. Wat in dit geval wel zal neerkomen op een McShake.
Maar eerst… gebakken eieren! En koffie, veel koffie. Het is zondagochtend acht uur, op het erf van een boerderij in Grootschermer en nu al wordt het vooroordeel bevestigd dat filmen vooral een kwestie is van wachten, wachten en – jazeker – wachten. Terwijl kabels worden uitgerold en lichtstellages opgezet, concentreer ik me op het officiële begin van mijn acteerloopbaan – een begin dat overigens niet meer een minuut in beslag zal nemen. Maar dat moet dan wel een memorabele minuut worden!
De hamburgerbakker, wiens naam ik hier ook weer niet al te vaak onbezoldigd wil noemen, heeft een bepaalde periode van 2006 uitgeroepen tot zogeheten Aziatische Weken. Dat komt erop neer dat men in die tijd naast de gebruikelijke McChicken ook de McChicken Teriyaki en de McChicken Saté op het menu heeft staan. Om de aandacht te vestigen op die noviteiten, heeft een reclamebureau een drietal komisch bedoelde filmpjes bedacht, waarin telkens een oosterse wijsheid wordt gedebiteerd. In het onderhavige geval komt het erop neer dat een boerenzoon tijdens de arbeid – hij ramt houten palen in de grond, ongetwijfeld om daar later staaldraad tussen te vlechten – ineens een fraaie sportwagen ziet passeren. Hij kijkt de vuurrode auto likkebaardend na, maar zegt dan plechtig: “De kwelling van de afgunst, is als een zandkorrel in het oog.” Waarna hij weer doorgaat met zijn werk, werk waarmee hij nooit of te nimmer zo’n mooie vierwieler kan verdienen – dat zie je wel aan de zuinige kop van de boer! In het tweede shot zit diezelfde boer met zijn vrouw aan de stamppot – en blijkt dat hij de knecht ‘naar huus’ heeft gestuurd omdat hij ‘van die rare dingen zegt’. Die laatste zin heeft de regisseur er eigenhandig aan toegevoegd, omdat ook hij graag een begrijpelijk product wil afleveren. (Om budgettaire redenen sneuvelt die verklarende zin uiteindelijk, zodat ik als boer zijnde nog wekenlang door vrienden en kennissen word gebeld met de vraag waar die spot nou in vredesnaam over ging…)
De boerenknecht heet voor de burgerlijke stand Micha Hulshof en is acteur van beroep. Dat zie je zo. Als hij op magistrale wijze zijn enige tekstregel aan de frisse zondagochtendwind toevertrouwt, is het net alsof hij Hamlet speelt – terwijl ik er mijns inziens bijsta alsof ik op de tram wacht. Maar de regisseur, die met het maken van deze commercial een gedeelte van zijn Amerikaanse speelfilmdebuut – een twee miljoen dollar kostende remake van ‘Hufters en Hofdames’ – wil financieren, vindt het prima wat ik doe. Al moet het nog wel een keer van de andere kant worden gefilmd. En van veraf. En nog eens van dichtbij, maar dan diagonaal ten opzichte van take twee. En nog een keer met een andere blik. En met een blik die tussen die twee blikken in zit. En nog een keer zonder hinderlijk voorbij razende amateurwielrenners. En nog een keer zonder blatende schapen. En nog een keer of twee, drie, vier voordat het gaat regenen. En nog een keer terwijl ik de paal anders vasthoud. En nog een keer terwijl ik de paal anders vasthoud, maar nu met een snorrende camera. En nog echt één laatste keer voor we teruggaan naar de gebakken eieren. En vooruit, nog een keer om de toekijkende dames en heren van het reclamebureau te plezieren. En dan… laat iedereen mij alleen met het half in de grond geramde stuk hout. Ik besluit de crew te helpen en het attribuut eigenhandig uit de Noord-Hollandse klei te rukken. Stom genoeg ga ik daarbij met mijn kin BOVEN de paal hangen. De knal die daarop volgt, zorgt voor een zwelling ter grootte van een McNugget. En niemand van de crew paraat om deze blooper van Oliver Hardy-niveau voor het nageslacht vast te leggen…
Exit Hulshof (‘Van God los’, ‘Het Schnitzelparadijs’, ‘Doodeind’) en door naar de afsluitende scène in de boerderij, waar de stamppot en mijn tijdelijke echtgenote al staan te dampen. Onder de charmante knot van de boerin steekt het karakteristieke hoofd van Ellissigne Kraaijkamp, de dochter van een artiest voor wie het ronduit beledigend zou zijn als ik hem hier nog zou gaan introduceren. De ballen gehakt van de grootgrutter komen op tafel en de majestueuze mise-en-scène kan worden vereeuwigd. Ik neem een hap stamppot, vrouw Kraaijkamp vraagt waar de knecht is en ik mompel dat ik die ‘naar huus’ heb gestuurd. En zo doen we dat nog een keer of dertig over, met als vervelende bijkomstigheid dat de stamppot in kwestie almaar kouder wordt. Op het laatst prop ik stopverf in mijn mond. Ik moet aan de paptest van de Mounties denken, als ik voor de zoveelste keer mompel dat ik de knecht ‘naar huus’ heb gestuurd. Stukken koud geworden aardappel rollen over mijn houthakkershemd omlaag, als sneeuwmassa’s op een gletsjerhelling. “Die heb ik naar huus gestuurd,” zeg ik nogmaals. En nogmaals. En nog eens met een leuk tuinhekje op de achtergrond – en nog eens met een gezellig plantje dat net in beeld wordt geplaatst.
“Die heb ik naar huus gestuurd.”
“Die heb ik naar huus gestuurd.”
En al die tijd kijk ik wanhopig naar mijn vrouw, die onverstoorbaar koude prakken op haar bord blijft kwakken en steeds meer op haar vader gaat lijken die een lollige pruik op heeft.
“Die heb ik naar huus gestuurd.”
“Die heb ik naar huus gestuurd.”
En dat allemaal om een kipburger met een lik satésaus te promoten. Wat een vak, mensen.
In het vuistdikke contract dat ik heb moeten tekenen, staat dat ik me ‘zal onthouden van het doen van mededelingen in negatieve zin omtrent de producten van de klant van het reclamebureau’. Om te voorkomen dat ik de teriyaki-traktatie niet om te hachelen vind (waarbij ik ‘m contractueel gezien dus glimlachend zal moeten doorslikken), laat ik mijn favoriete fastfoodrestaurant tijdens de Aziatische Weken links liggen en eindig ik toch weer bij de pizzeria in Amsterdam-West. Ik bestel er een lasagne en vraag oprecht geïnteresseerd waar Wilfred Genee is. Met een mistroostige blik slaat de Sardijnse ober een theedoek over zijn schouder. Dan zegt hij met bedompte stem: “Die heb ik naar huus gestuurd.”
(Deze laatste alinea is volledig uit de duim gezogen. Want de krant is soms net de televisie: je moet niet alles geloven wat je er ziet…)
(uit: De Telegraaf, 26 augustus 2006)