« juni 2007 | Hoofdmenu | augustus 2007 »
Geplaatst om 08:41 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Of de fotografe een vuurtje wil. Marco Klein wijst naar de zilverkleurige aansteker die voor hem op tafel ligt. De plaatjesmaakster doet een greep naar het kleinood en gilt het een tel later uit van de pijn. Kettingroker Klein produceert het geluid van grind storten, ten teken dat hij plezier heeft. De aansteker staat onder stroom, is me dat lachen! De heren om hem heen, bestuursleden van de Arnhemse voetbalclub Oranje, grinniken uit beleefdheid mee met hun bulderende hoofdsponsor. Voor al te uitbundige pret is het repertoire van Klein nou nét effe te bekend…
SC Oranje is een club van het volk – en Marco Klein is de representant van dat volk. Kermisgoud om de weldoorvoede polsen en nek, brutale open bloes, bacootje binnen handbereik. De voornaamste geldschieter van Oranje is dol op goochelen, wat natuurlijk een bedenkelijke hobby is voor iemand die een speelautomatenhal uitbuit. De leukste trucs uit het repertoire van Klein? Spullen neerleggen die onder hoogspanning staan. Succes verzekerd. Aan het begin van het seizoen nog, toen Vitesse voor een oefenwedstrijd op bezoek kwam. “Ik zeg tegen die Sturing: ik ben een fan van je, mag ik een handtekening? Daar ligt een pen. Nou, het is dat ie de haren sowieso al overeind had, want anders… Hé Jaap, wie he’k vorig jaar nou met dat kleine gokkastje te pakken gehad?” ‘Jaap’ is clubvoorzitter Jaap Arnold en de ongelukkige die een geëlektrificeerd miniatuurgokkastje oppakte, was Sieb de Jong, voorzitter van het district oost van de KNVB. De Jong zal zich het bezoek aan Oranje tot op de dag van vandaag heugen, want na het fruitmachientje pakte de onfortuinlijke bestuurder met zijn verkrampte vingers een pen vast, die al evenzeer onder stroom stond. Klein: “De meeste mensen kennen die grap nu wel, dus toen he’k laatst naast die metalen pen een plastieken neergelegd, maar die gaf als je ‘m indrukte een knal!” En weer wordt er grind gestort in de bestuurskamer.
SC Oranje is altijd in beweging. Opgericht in 1946, onder de naam Rijnswijkse Boys, verhuisde de club van de Westervoortse Dijk naar het terrein van boer Jansen aan de Schelmseweg, om van daaruit via de Monnikensteeg achter de kazerne en de Dokter Lelieweg uiteindelijk terecht te komen op industrieterrein De Bakenhof. Pal naast de gevangenis. “Daar zitten vijf van onze donateurs,” grapt een bestuurslid.
Ook sportief zat Oranje de afgelopen jaren niet stil. Via de zesde klasse stootte het eerste elftal, met voormalig profvoetballer Roberto Straal, rechtstreeks door naar de derde klasse. En daar stagneerde de opmars, volgens voorzitter Arnold door blessures en ‘wat disciplinaire dingetjes’. “Carlos Fortes en Menno Willems zouden hier komen, maar die hebben bij elkaar maar een halve wedstrijd gespeeld. Toen waren ze geblesseerd.” Bestuurslid technische zaken Leen Huizer (“Inderdaad, zo heet Lee Towers ook”) bezweert dat de sfeer binnen de club daar niet onder heeft geleden. Trefwoorden in dezen: ‘kantinegebeuren’ en ‘stukje gezelligheid’.
Desalniettemin zal Oranje, dat elke thuiswedstrijd tussen de 50 en 100 toeschouwers trekt – gedetineerden niet meegerekend – het niet accepteren na dit seizoen een stapje terug te moeten doen. Vandaar dat de wedstrijd tegen mede-staartploeg Union uit Nijmegen vanmiddag koste wat kost gewonnen dient te worden. Anders rijdt de dubbeldekker volgend seizoen in de vierde klasse.
De, eh, dubbeldekker?
Ja, de dubbeldekker.
Oranje rijdt in een authentieke Londense bus naar z’n uitwedstrijden. Geintje van de hoofdsponsor. En nee, dat heeft er helemaal niets mee te maken dat de trainer Bob van Londen heet. Sterker, die toevalligheid lijkt helemaal niet tot de heren door te dringen. Klein tikte de bus op de kop bij een bedrijf in Dordrecht – en het bestuurslid technische zaken zou ‘m wel even naar Arnhem rijden. “Ik zat net achter het stuur of ik knalde al tegen een paal aan. Ze hebben het opgemeten: ik had er precies 7 meter 32 mee gereden. Sindsdien mag ik niet meer in de buurt van dat ding komen!” Casinobaas Klein heeft er alleen maar om gelachen. Goeie vent trouwens, weet Huizer. “Hij organiseert voor ons ook bingo-avonden. Dat geeft het stukje clubcultuur aan waarbinnen plaats is voor een stukje gezelligheid.” Oranje is trouwens wel een club voor grote mensen, meldt Huizer. “Wij prefereren geen jeugd, want dan zouden we roofbouw plegen op onze buurman Arnhemia, met wie een herenakkoord bestaat en met wie wij heel goed samen door één deur kunnen, zodat wij hebben gezegd: géén jeugdgebeuren. Maar we willen wel een zaterdaggebeuren starten, dus misschien kunt u dat even meenemen in uw verhaaltje.”
Terwijl Huizer vertelt over een gehandicapt clublid dat met zijn invalidenwagentje naar elke wedstrijd reist (“Dat geeft aan dat er bij de supporters toch wel sprake is van een bepaald stukje clubliefde”) wordt de betrekkelijke stilte doorbroken door het doffe, monotone gedreun van een heimachine. Althans, zo lijkt het, want in werkelijkheid wordt het geluid geproduceerd door de tweeëntwintig spelers op het veld. Derdeklasvoetbal klinkt toch anders dan Ajax-Feyenoord.
De eretribune van Oranje is ook niet te vergelijken met die in de Kuip of de ArenA. Het is een rij plastic keukenstoelen, waaronder per exemplaar met plakband een naambordje is bevestigd. Kosten: 20 euro per jaar. Een stoel recht voor de kantine kost een tientje meer, maar die maakt dan ook deel uit van de ‘VIP loge’. Sponsor Klein en kornuiten zitten daar niet. Die bivakkeren links van het clubhuis, achter een tafel die volledig is volgebouwd met bier. Als de fotografe door de knieën gaat om dit tafereel te vereeuwigen, brult de gokkastenkoning het uit van genot. “Da’s precies de goeie hoogte, hahaha!” En: “Alsof ik in Thailand ben!!”
Klein speelde tot zijn 39ste in het eerste van Oranje. De laatste twintig jaar pompt hij geld van zijn speelautomatenhal de vereniging in. Uit clubliefde, pure clubliefde. “Oranje is niet van Marco, maar Marco is er voor Oranje!” Klein kent iedereen, ook de beroemdste voetballer die de vereniging voortbracht. Op een elftalfoto in het clubgebouw kijkt deze half Surinaamse jongen ons lachend aan, vanonder een afrokapsel ter grootte van een hooiberg. Tot 1972 voetbalde Henkie ten Cate, die in de buurt woonde, bij Oranje. “Maar nu ie bij Barcelona zit hoor je ‘m nooit meer over ons,” mokt een passerend bestuurslid.
Doelpunt! Achmed Yair heeft 1-0 gemaakt en Marco Klein veert juichend op. Na enig wild op en neer springen schuift zijn strakke overhemd open als een toneelgordijn en gluurt zijn navel brutaal mee naar de deinende massa. Tijdens de rust wordt de waarde van de treffer uitgebreid geanalyseerd. Naaste concurrent Spero uit Elst staat eveneens op voorsprong, wat de 1-0 op sportpark De Bakenhof aanzienlijk devalueert. Lijfsbehoud is op dit moment helemaal niet zeker. Kan het nacompetitie worden? Is het doelsaldo eigenlijk doorslaggevend? Niemand in de bestuurskamer die het weet. Marco Klein bemoeit zich niet met de discussie en pakt voorzichtig met zijn vingertoppen een pakje sigaretten beet. Als niemand kijkt, legt hij het achteloos op de bestuurstafel. “Nu maar hopen dat de batterij niet leeg is,” mompelt hij op samenzweerderige toon.
De tweede helft geeft hetzelfde spelbeeld te zien: een knal naar links, een knal naar rechts en af en toe een knal recht omhoog. De minuten tikken weg, al gebeurt dat op het fel gouden klokkie van Klein aanzienlijk sneller dan op het uurwerk van de scheidsrechter. In een mum van tijd zijn alle toeschouwers het erover eens dat de arbiter veel en veel te lang laat doorspelen. Publiek en spelers proberen hem dat op volkse wijze duidelijk te maken. Een vrouwelijke toeschouwer stelt de leidsman een massage in het vooruitzicht als hij nu op z’n fluit blaast. De repliek van de spelleider: “Jullie moeten niet zo zeiken allemaal!”
De druk op het Oranjedoel neemt toe. “Ikke!!!” roept de gezette doelman bij een hoekschop, waarna hij zich met zijn gehele biervoorraad omhoog takelt in een poging het leer uit de lucht te plukken. Mis! Maar Union profiteert niet. Zoals Union ook niet profiteert als een Oranjespeler de bal buiten trapt om een blessurebehandeling mogelijk te maken. Wat heet: Union speelt de ingeworpen bal dusdanig hard terug, dat ie hoog over het hek suist. Terwijl Union toch in tijdnood is...
En dan is het afgelopen en slaat de verwarring pas goed toe. Niemand van Oranje blijkt te weten hoe de reglementen van de KNVB precies in elkaar steken. Er wordt geopperd om de bond dan maar te bellen. Maar net wanneer je voor Oranje hoopt dat de geraadpleegde persoon in vredesnaam niet Sieb de Jong is, rolt er een twaalfstemmige juichkreet uit de kleedkamer, die voor het clubgebouw wordt opgevangen door het bestuur en met driedubbele kracht de kantine in wordt geworpen. Spero uit Elst blijkt de hele tijd verkeerde tussenstanden te hebben doorgegeven: in plaats van met 5-0 voor stonden ze uiteindelijk met 5-0 achter. “Dat is dan dat stukje galgenhumor binnen onze klasse,” zegt Huizer. Een flauwe glimlach. Dan: “Misschien pak ik toch vanavond die dubbeldekker nog maar even – en rij ik daar de hele voorpui eruit.”
Binnen vraagt Marco Klein of de voorzitter van Union een sigaret wil.
(uit: De Telegraaf, 3 juni 2006)
Geplaatst om 08:26 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Naar nu pas bekend is geworden, is op 15 juli j.l. gitariste Kelly Johnson overleden. Blonde Kelly was het mooiste meisje uit de originele line-up van de meidengroep Girlschool, die begin jaren '80 van zich deed spreken met nummers als Please Don't Touch. Kelly is 49 jaar geworden. R.I.P. Kelly - ROCK in Peace!!
Geplaatst om 08:55 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:34 nm | Permanente link | Reacties (3) | TrackBack (0)
Geplaatst om 08:46 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
17.14 uur. Ik gaap. Da’s een verdomd slecht begin.
Ideetje van de chef: in Nieuwegein is een sportschool die 24 uur per etmaal open is. Ga daar een nachtje zitten en geniet van de kleurrijke types die er aan hun conditie komen werken. “Nachtbrakers, penoze, misschien zelfs hoertjes die net van hun werk komen!” klonk het wervend, al had ik bij dat laatste natuurlijk al meteen een kanttekening kunnen plaatsen, want als het goed is houden die meiden tijdens hun job hun spiermassa en uithoudingsvermogen op peil. Maar aangezien ik de beroerdste niet ben (dat is iemand anders – naam ter redactie bekend) laat ik me om 23.45 uur in een voormalige meubelhal bijpraten over de ins en outs van een tourniquet met een kaart- en een handscan. Het nieuwste van het nieuwste, volgens Rob Geurts, eigenaar van dit 2000 vierkante meter grote Health Centre Gold’s Gym. Terwijl ik een greep doe naar mijn vijfde bak koffie van de avond – ik neem deze opdracht zeer serieus – rept Geurts van ‘een stuk service naar de klant toe’. Hij heeft het daarbij vermoedelijk over het high tech toegangsbeleid van Gold’s Gym, dat van de chips en de sensoren aan elkaar hangt. Moet ook wel, zegt Rob, want je geeft de klant daarmee ‘een stuk veiligheid’. Daarom ook kan er in zijn zaak slechts op elektronische wijze worden betaald. “Ik wil hier geen cashflow. En de klant heeft daar begrip voor. Bovendien kan dit computersysteem zien of de klant wel of niet zijn abonnementsgeld heeft betaald. Hoef ik ’t tenminste niet te zeggen als het niet zo is, kan ik me verschuilen achter m’n apparatuur. Anders is het pijnlijk – voor mij en voor de klant.”
00.37 uur. Rob doet gezellig een rondje koffie mee. Roerend in zijn kopje: “Vreemd hoor, zo’n vierentwintiguursservice. Je sluit nooit af. Want je bent altijd open. Geeft wel een stuk rust, moet ik zeggen. Van inbrekers zal ik nu geen last meer hebben. Die zijn trouwens al geweest, toen we de boel aan het inrichten waren. Ik geloof dat ze twintig spinfietsen hebben meegenomen. Dan praat je dus over dingen van vijftienhonderd euro per stuk. Maar dat kan nu niet meer, ik hoef geen slapeloze nachten meer te hebben. Dronken klanten? Wie dronken is, komt niet trainen, zo simpel is het. Je gaat van tevoren toch niet met je sporttas naar de kroeg? En je kunt hier alleen met de auto komen, dus als je kunt rijden…”
Ik snap de logica.
00.45 uur. “Ik krijg hier ’s nachts mensen die in ploegendiensten werken, of in de beveiliging. Taxichauffeurs, verpleegsters… Marktkooplui die vroeg op moeten, horeca-mensen… Ik geloof dat ik nu vier man binnen heb. Ach, daar kun je toch geen peil op trekken. Het belangrijkste is dat de klant weet dát ie op elk tijdstip binnen kan komen. Dat geeft ‘m een stuk rust. Ik geef de klant de mogelijkheid dat ie na z’n avondeten op de bank kan liggen zappen en dat die dan alsnóg kan besluiten even een uurtje te gaan trainen. Bij andere sportscholen heb je dan altijd te maken met een sluitingstijd die je in de gaten moet houden. Is hier niet ’t geval. Vindt de klant fijn,” aldus Geurts, die in het verleden als coach werkzaam is geweest bij de Bobsleebond Nederland (BSBN). Met name pilote Eline Jurg (een blondine die ik vannacht héél graag in de ijzers zou zien hangen!) was in die dagen ‘de klant’, maar dat huwelijk bleek nog instabieler dan dat van Richard Burton en Elizabeth Taylor. Het was constant ‘aan’ of ‘uit’ tussen de bobber en de bobbabe, waarbij laatstgenoemde het met betrekking tot haar coach uiteindelijk had over ‘een onrustige factor in mijn carrière’. Geurts wil er vannacht niet veel meer over zeggen. Liever praat hij nog eens over de zegeningen van zijn op Amerikaanse leest geschoeide 24/7-openingsbeleid. “Zo houdt de klant ook een stukje harmonie in zijn relatie. Hij kan gewoon met de kinderen spelen en pas daarna besluiten hierheen te gaan. De klant kan hierdoor trouwens ook ‘s ochtends de file ontlopen. En dan na het douchen een croissantje eten…” Ik werp een steelse blik op de klok. Het is 00.51 uur.
“Ik heb sleutels aan m’n bos, maar ze zijn nooit meer nodig!” kraait Geurts om 01.03 uur. Ik slurp nog maar weer een bak koffie naar binnen. Uit de fitnessruimte klinken flarden Kinks. ‘Lazing On A Sunny Afternoon’. Veel misplaatster kan een stuk muziek niet zijn. Ik vraag me af of de klant dat ook doorheeft. Over laatstgenoemde gesproken: “De klant hoeft bij mij nooit eenzaam te zijn. Aan de bar komt hij iemand tegen die hij even daarvoor op de fiets heeft zien zitten. We zijn allemaal bekenden van elkaar.” Geurts leidt me rond door zijn, het moet gezegd, indrukwekkende sportpaleis. “Zie je die kroonluchter? Mooi hè?” Geurts, die Gold’s Gym runt met zijn compagnon Job van Oostrum (ook een voormalige bobsleeër – BobJob dus) vertelt dat hij de beginners, de gevorderden en de zéér gevorderden in aparte ruimtes heeft ondergebracht. “Met name de bodybuilders willen nogal eens schreeuwen als ze een groot aantal kilo’s optillen. Voor de minder ervaren klant zou dat heel intimiderend kunnen zijn. Die stevige jongens trainen daarom apart, hebben ook hun eigen muziek. Hier wil ik alleen lounge en cocktail horen, geen boemboemboem dus.” Fluisterend: “Zie je dat meisje daar?” Een overbodige vraag, want de andere drie klanten zijn van het type kaalgeschoren kerel. Geurts: “Dat meisje heeft een slaapstoornis. Dus die komt hier ’s nachts trainen en wordt dan toch een stukje moe.”
Nadat Geurts me vol trots alle ultra-moderne fitness- en cardio-apparaten heeft laten zien, mompelt dat het ‘toch allemaal draait om het kwijtraken van een stukje overgewicht’ en ik op een van de vele ‘15 inch LCD’ televisieschermen zie hoe een grizzlybeer een vette zalm uit een snel vliedend riviertje rost, vertelt hij dat de klant zijns inziens geen enkele reden heeft om ontevreden te zijn. En al helemáál niet omdat Gold’s Gym een maandtarief van 19 euro 95 hanteert. “Dan ga je toch minder snel klagen. Ik heb het zelf ook: als ik bij Van der Valk een biefstuk krijg die rood is van binnen terwijl ik om medium had gevraagd, denk ik: ach, voor dát geld…”
01.19 uur. “Kijk, hier staat de digitale weegschaal. Die volgens de klant natuurlijk nooit klopt…”
01.25 uur. “We hebben verschillende steps-machines en treadmills, zodat de klant kan kiezen. Afwisseling is goed, je moet ook niet elke dag brood met pindakaas eten.”
01.32 uur. “Dit is onze spinruimte. Hieruit zijn die fietsen toen gejat. Moet je eens voelen hoe zwaar die dingen zijn. En daar hebben ze er dus twintig van naar beneden getild, onvoorstelbaar!” Ik ben al lang niet meer scherp genoeg om op te merken dat de dieven getrainde jongens moeten zijn geweest…
01.36 uur. “Zie je de kleurcombinatie van die wanden? Groen met lila. Zag ik later een keer terug op tv. Wist ik: ik heb het toch goed gedaan.”
01.41 uur. “Dit is het krachthonk. Hier mag de klant schreeuwen. Ik draai hier ook andere muziek, hoor je wel? Dit heet, eh, dance geloof ik.”
01.50 uur. “En dit zijn onze herenkleedkamers. Hé, gaan jullie zo werken jongens? Wat doen jullie precies? Jullie werken in een distributiecentrum? Nou, succes hoor!” Tegen mij: “Zo kom je van alles tegen. Die jongens werken in een distributiecentrum. Mooi toch?”
01.55 uur. “En dan van de sauna naar de aerobicsruimte. Hier kan ik tien man in kwijt, maar ook honderd. Ik wil hier ook lezingen gaan houden, met powerpoint-presentaties. Zodat mensen tijdens een bedrijfsuitje kunnen sporten en eten… motivatietrainingen… stukje ondernemen… topsportgebeuren… de klant wil… de klant kan… de klant krijgt…”
02.10 uur. “Slaap ze!” Dat is niet tegen mij, maar tegen een klant die huiswaarts keert. Geurts, terwijl ik suiker in mijn koffie strooi: “Leuk hè? Je komt hier echt van alles tegen. Nou, je hoorde ’t net zelf: die jongens werken in een distributiecentrum. Grappig. Moet je wat eten trouwens?”
02.15 uur. Ik hap in een broodje zalm met mayonaise en moet onwillekeurig denken aan die grizzlybeer die zonder cashflow bij dat riviertje de klant stond uit te hangen. Geurts, wijzend: “Ik moet daar, bij dat zitje, nog wat kleine tafeltjes neerzetten. Vrouwen schijnen aan kleine tafeltjes te willen zitten. Wist ik niet. Ach, je leert zo veel tijdens het bouwen van zo’n centrum. De aerobicsruimte heeft bijvoorbeeld dubbele deuren. Is psychisch. Zo weet de klant: daar zit een grote ruimte achter…”
02.30 uur. “’t Wordt stil hè? Volgens mij heb ik nog maar twee man binnen.”
02.36 uur. “Ik heb vijfentwintig jaar gebobd, ben de pionier geweest voor Nederland. Ze hebben me altijd uitgelachen, maar door mijn toedoen staat het bobsleeën hier nu wel op de kaart. En zo is het met dit centrum en deze openingstijden ook. Ik pionier. En let wel: ik noem dit een health club. Staat ook op de T-shirts die we hebben laten maken. Het woord sportschool ervaart de klant vaak als negatief.”
03.03 uur. “…heel belangrijk is: de klant erkent dat de prijs/kwaliteit-verhouding hier goed is en dat wij…”
03.20 uur. “Zie je die strepen op de vloer? Zijn opgebouwd uit marmersteentjes. Heeft m’n collega bedacht. Zo’n centrum inrichten is constant een kwestie van keuzes maken. Neem nou die spotjes daar. Kies je voor geel licht of voor iets fellers, iets witters? En die kabels daar… magneetveld… datakastjes…”
03.31 uur. De allerlaatste klant verlaat het pand. Geurts: “Ik zou dat zelf niet kunnen, midden in de nacht trainen.”
03.34 uur. “We hebben hier een high school voor een low budget, maar dat wil niet zeggen dat we ons gaan profileren als een goedkope toko. Anders denkt de klant al gauw: dat kan nooit wat zijn. Al is het wel leuk dat hier juist vanwége dat low budget-element het hele scala van de samenleving komt. Je krijgt dus ook echt allochtonen binnen. Moet je nog koffie?”
04.02 uur. "Ja, het is nu even stil. Maar dat trekt straks wel bij. Let op: vanaf een uur of zes komen de portiers."
(uit: De Telegraaf, 17 maart 2007)
Geplaatst om 01:51 nm | Permanente link | Reacties (4)
Op 17 maart jongstleden attendeerde ik u al op de allertreurigste website VIPspotting.nl. Ik ben er onlangs opnieuw wezen kijken en scoorde meteen weer drie schrijnende gevallen.
Met dank aan al die oplettende landgenoten... |
20.03 17:04 Reacties (0) |
lokatie: A'dam, Jan Pieter Heije Straat spotter: ontdekkertje |
![]() |
03.11 14:05 Reacties (2) |
lokatie: Den Haag, Traiteur Simon de Vogel spotter: ontdekkertje |
![]() |
11.06 13:57 Reacties (5) |
lokatie: Oud Beijerland spotter: Onbekend (SMS) |
N.B. In verband met verblijf in het buitenland is Blij Bomen! komend weekend onbemand.
Geplaatst om 12:41 nm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Peter Beense doet een greep naar de handdoek die hij van huis heeft meegenomen en dept het zweet dat in dikke druppels op zijn voorhoofd parelt. Even daarvoor heeft de zwaarlijvige volkszanger zijn imposante gestalte voorzichtig tussen de leuningen van een rieten terrasstoeltje gewurmd, een bezigheid waarbij zowel hij als de stoel kreunde.
We zitten midden op het Rembrandtplein, epicentrum van horecaminnend Amsterdam. Peter Beense, de enige zanger bij wie Renée de Haan in de schaduw kan staan, noemt het zijn favoriete plek in de stad. Namens café Hof van Holland werkte hij er ooit als zingende kelner en aan de overzijde bij de Shorts of London, waar Manke Nelis elk weekeinde zijn beste beentje voor zette, deed hij eens mee aan een talentenjacht. "Ik werd derde. Geen idee meer wie er won. Een of andere operazanger geloof ik," zegt hij vanachter zijn handdoek.
Beense had toen al enige jaren toogervaring. "Vanaf mijn zestiende ging ik op stap. Eerst altijd naar café Bolle Jan, dat toen nog op de Wittenkade zat. De kroeg van de ouders van René Froger, ja. Die stond daar achter de bar. Ben in die tijd ook veel met hem wezen stappen. Was nog een heel andere René. Een gewone jongen uit de straat. Dat is op een gegeven moment toch veranderd. Jammer, want we hebben veel gelachen vroeger."
Maar niet alleen Froger veranderde, ook de stad om hem heen, stelt Beense met weemoed, nippend van een glas ijsthee dat in zijn handen de dimensies krijgt van een borreltje. "Eigenlijk zou alles hier een Amsterdamse uitstraling moeten hebben," zucht hij, wijzend op de internationaal getinte horeca die ook 'zijn' Rembrandtplein heeft aangetast. En dat 'Amsterdam Amsterdam niet meer is', zit hem hoog, getuige het lied 'Mijn mooie stad' op zijn nieuwe, binnenkort te verschijnen cd. Daarin dicht hij: "Als ik ’s avonds wandel langs de grachten / en ik zie geen mens meer om me heen, / dan ga ik effe zitten op een bankje / en zie ’t water, waar de zon vandaag op scheen. / Ach, dan zit ik weleens te denken / hoe het ooit was, de tijden van weleer. / Mijn mooie stad, wat ben jij veranderd / en dat doet pijn, heel mijn hart doet zeer."
Maar er zijn ook zaken ten goede veranderd, vooral waar het Beense’s loopbaan betreft. Zijn eerste schreden op het pad der Nederlandstalige muziek leverden hem nog geen dikke portemonnee op. Sterker, de platen van de zingende kelner werden dusdanig slecht verkocht dat hij er een baantje bij moest nemen. Hij werd schoonmaker, op de pont over het IJ. Maar toen hij eind jaren '80, met financiële hulp van zijn zwager, een kroeg kon overnemen, begon een succesverhaal van formaat. In de Korte Reguliersdwarsstraat, recht tegenover de legendarische eetsalon van Van Dobben, ontstond karaoke-café Peter Beense. Wie er thans op vrijdag- en zaterdagnacht binnen geraakt, weet hoe vacuüm getrokken pinda’s zich moeten voelen.
Café Peter Beense werd een doorslaand succes. Maar niet alleen zakelijk, ook artistiek boert Beense de laatste jaren goed. We zoeven in zijn ruim bemeten Cadillac Escalade, een slagschip van een wagen met tv aan boord (adviesprijs: € 98.500,--), naar de plek die symbool staat voor Peter Beense’s erkenning als artiest: koninklijk theater Carré. Terwijl we – hoe weinig toepasselijk! – de Magere Brug passeren, zegt Beense dat hij al jaren aasde op een optreden in een echte schouwburg. "Ik dacht zelf aan de Kleine Komedie, maar Wim Bohnenn (een bekende evenementenbobo die ook actief was voor André Hazes – M.B.) zei: 'Peter, je moet gróót denken.' En ik dacht bij mezelf: wat is er nou groter dan de Kleine Komedie?"
Carré dus. Theatertempel waar hogepriesters als Toon Hermans, Freek de Jonge en Youp van ’t Hek avond aan avond voor eigen parochie preekten. Trefpunt voor de culturele elite. Bij Beense ("Binnen drie dagen uitverkocht!") liep het publiek in polonaise over het balkon. "De directeur had gedacht dat hij iemand had geboekt die mooie luisterliedjes zong, haha. Achteraf liet ie weten dat ie mij eigenlijk niet geschikt vond voor Carré. Maar ze hadden nog nooit zo’n hoge drankomzet gehad. Of ik nu niet meer in Carré mag staan? Ik kán niet meer in Carré staan! Carré is te klein voor mij. Ik verkoop zo veel kaarten, dan zouden ze me een week moeten boeken!"
Drop etend en een enkele wegomlegging negerend ("Dat is het mooie van Amsterdam: je mag helemaal niets, maar als je het toch doet, is er niemand die er wat van zegt!") zetten we koers naar het Museumplein, een andere historische plek uit het leven van de bard. In 1995 trad hij er op voor meer dan 100.000 man. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die menigte daar stond te wachten op het team van Ajax, dat vanuit Wenen onderweg was met de Europa Cup 1. Maar de sensatie was er niet minder om. "Op een gegeven moment gingen al die mensen tegelijkertijd op mijn liedjes staan springen. Dat hele plein voelde aan als een waterbed, echt niet te geloven…"
We kruipen weer in de tank, waarna Beense het gevaarte op indrukwekkende wijze door het drukke verkeer naar de Tollensstraat in Oud-West loodst. Daar, op één hoog 'in een half woninkie aan de achterkant', kwam hij in 1963 ter wereld. Onder het ouderlijk huis zat ook toen al een garage, om de hoek gloorde de levendige Kinkerstraat. Met op de hoek van de Bilderdijkkade café Roelvink, waar de ouders van Dries de scepter zwaaiden. In later jaren begon Ria Valk er een schoenenwinkel. Johan Cruijff trouwens ook, even verderop. De Tollensstraat, waar Gerrit Braam, speler van het team van DWS dat in 1964 landskampioen werd, een voortreffelijk viswinkeltje bestierde, is uiteraard ook veranderd, maar het lijkt Beense niet te deren. Hij woonde er tot zijn zesde en verhuisde toen naar de nieuwbouwwijk Osdorp. Hij zal dan ook voornamelijk dat stadsdeel bedoelen, als hij op zijn nieuwe album zingt: "Dan denk ik terug aan al die mooie jaren / dat ik als kind hier nog heb gespeeld. / Het zijn de mooiste tijden uit mijn leven, / ik heb me hier echt nog nooit verveeld. / Dan zie ik ook de positieve kanten, / want ik weet: het leven draait wel door. / Ja, deze stad heeft mij zoveel gegeven / en daar blijf ik toch altijd dankbaar voor."
"Ik weeg nu 200 kilo," zegt Beense, terwijl hij door de gleuf van de brievenbus naar binnen gluurt. "Natuurlijk is dat veel te veel. Ik wil vermageren, want het loopt echt de spuigaten uit. Maar ja, hoe doe je dat? Ik had een maagband laten plaatsen, zodat ik alleen heel fijn en vloeibaar voedsel zou kunnen nuttigen. Maar na verloop van tijd ging ik trucjes uithalen. Experimenteren met eten. Wist op een gegeven moment: als ik nou heel lang kauw en maal, dan kan ik tóch alles naar binnen krijgen. Slaatjes slikte ik sowieso makkelijk weg. Weet je wat de pest is: ik ben een lekkerbek. Neem ik een plak ham, dan doe ik er ook een lik honingmosterd op. Zo ben ik nou eenmaal, dat zit er gewoon ingebakken."
Drank is in elk geval de boosdoener niet. Want hoewel Peter Beense in velerlei opzicht de troonopvolger van André Hazes kan worden genoemd: zuipen doet hij niet. Geen druppel. "Ik heb twee keer in m’n leven gedronken. Eén keer bessen-up, één keer pisang ambon jus. Twee keer ziek geweest. Doe ik dus niet meer. En dat geloven de mensen niet hè. Bij optredens is het constant 'Aah Peter, neem nou een biertje!' Pas na zes keer krijg ik het Spaatje blauw waar ik om had gevraagd. Mensen denken altijd dat ik een geintje maak."
We staan inmiddels voor de gevel van De Bijenkorf, hoek Dam/Damrak. In het warenhuis kreeg Beense’s filmcarrière gestalte, met een rol in de onlangs uitgekomen speelfilm 'Honeyz'. In deze rolprent, door hemzelf omschreven als 'een leuke meidenfilm', speelt Peter Beense een nachtportier die op twee meisjes stuit die zich in De Bijenkorf hebben laten insluiten. Het is een komische rol. "De producent wilde mij per se hebben, want hij vindt mij de Nederlandse John Candy. Een leuke ervaring, dat filmen, maar niet iets om m’n beroep van te maken. Dan blijf ik toch liever zingen. Zo, en dan gaan we nu ijs eten! Bij Van der Linde natuurlijk, op de Nieuwendijk. Het beste ijs van de hele stad. Maar dan moet ik wel m’n auto zien kwijt te raken... Attenooie, wat is het druk!"
(uit: De Telegraaf, 3 juni 2007)
Geplaatst om 08:41 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 09:12 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Op Pangkor Laut hebben ze Pavarotti zien huilen. Niet omdat er niets te eten zou zijn – integendeel: in de diverse restaurants op het eiland worden de smaakpapillen gemasseerd met verser dan vers zeebanket en bovendien vallen de rijpe kokosnoten er met doffe ploffen van de bomen – maar omdat hij diep ontroerd was over het feit dat De Schepper zoiets moois heeft kunnen maken. De doorgaans wat geëxalteerde tenor overdreef daarbij geenszins: de tropische verrassing voor de westkust van Maleisië zou best eens de kroon op het levenswerk van God (of Allah, zoals ze Hem daar noemen) kunnen zijn. De hagedissen, zeearenden en makaken die er reeds eeuwenlang wonen, wisten dat allang, maar sinds enige jaren delen zij die kennis met de welgestelde variant van de homo sapiens, die er komt genieten van een onvergetelijke vakantie. En die terdege beseft dat hij bij al die andere creaturen slechts op bezoek is. Wie, zoals uw webmaster, op de eerste dag van zijn verblijf struikelt over een varaan van een meter lang, is dan ook meteen geneigd zich te verexcuseren. En wie na de absoluut noodzakelijke opfrisdouche in zijn appartement plotseling een aap aantreft die belangstellend sigaretten en zonnebrandolie bestudeert, moet maar denken dat hijzelf de indringer is – niet de aap.
Dat toeristen in goeden doen vanuit de hele wereld naar Pangkor Laut komen om er vakantie te vieren, is wel het láátste dat Freddy Spencer Chapman ooit had kunnen bevroeden. De Britse kolonel, die in de donkere jaren ’40 van de vorige eeuw gedurende drieënhalf jaar in de Maleisische jungle bivakkeerde om aan de wreedheden van de Japanse bezetter te ontkomen, bracht de laatste 36 uur van zijn gedwongen verblijf door op Pangkor Laut, waar een onderzeeër hem uiteindelijk oppikte. Zesendertig uur op achtendertig maanden mag dan te verwaarlozen lijken, de overweldigende schoonheid van Pangkor Laut maakte in die korte tijdspanne genoeg indruk op de Britse officier voor een gedetailleerde beschrijving in zijn bloedstollende boek The Jungle Is Neutral. Thans doet een gedenksteen op Emerald Bay, de locatie waar de bevrijdende duikboot in zijn leven kwam, nog herinneren aan de heldendaden van kolonel Spencer Chapman. Dat – en Chapman’s Bar, een eenvoudige doch sfeervolle strandtent waar men voortreffelijke satay ayam en meloenenshakes op het menu heeft staan en waar beeldschone serveersters de consumpties tot aan de ligstoelen op het strand komen brengen.
Dat strand, zo’n hagelwit exemplaar dat men in beschrijvingen niet zelden koppelt aan de naam van een chocoladereep met kokosvulling, is ooit officieel uitgeroepen tot een van de honderd mooiste op aarde. En daar is niets aan overdreven, want in combinatie met het smaragdgroene zeewater, waarin het beter toeven is dan in menig zwembad, het hypnotiserende geluid van ruisende palmbladeren alsmede de ongenadig fel brandende zon, is Emerald Bay een driedimensionale uitgave van de mooiste foto uit een exclusieve reisbrochure. Dobberend in het ritmisch deinende nat is het genieten van de neushoornvogels, die één voor één sierlijk door het struweel glijden en van de makaken, die zich ongestoord te goed doen aan vers geplukt fruit. Tegen zonsondergang komen er dan tientallen krabben tevoorschijn, die als ballerina’s over het zand dansen. Maar wees vooral niet bang, want zodra u ook maar aanstalten maakt om hun richting uit te lopen, schieten de diertjes met een noodgang de bodem in – om zich voorlopig niet meer te laten zien.
Relaxen op Pangkor Laut is lange tijd het zoete privilege geweest van hooggeplaatst Maleisië – en van hooggeplaatst Maleisië alleen. Tot Zijne Koninklijke Hoogheid Sultan Idris Shah omstreeks 1982 de potentie zag van Pangkor Laut als toeristische trekpleister. De Sultan van Perak, de provincie waartoe het eilandje behoort, benaderde Tan Sri Dato’ Francis Yeoh, managing director van de Yeoh Tiong Lay Corporation (kortweg YTL) met het idee een resort op het eiland aan te leggen. De Sultan zou niet lang genoeg leven om zijn droom bewaarheid te zien worden, maar dat vakantieoord kwam er! Eerst nog bescheiden, als Pansy Resort (1985), sinds 1994 zoals we het nu kennen: met 54 zogeheten hill villas (gesitueerd in de heuvels en aanschurkend tegen het regenwoud), 40 garden villas (rond een speciaal aangelegde tropische tuin), 22 spa villas (in de nabijheid van de grote trots van het resort, het relaxcentrum Spa Village), 21 sea villas (fraaie houten huizen op dito palen in zee, bereikbaar via een loopplank), 8 beach villas (op anderhalve stap van de branding), 2 sea suites (grotere uitvoeringen van de sea villas) en één extra ruime Pavarotti-suite. En dan is dit alleen nog maar de accommodatie op Royal Bay, zeg maar het ‘gewone’ gedeelte. Het écht exclusieve Pangkor Laut ligt achter de slagboom bij Emerald Bay, aan de noordkant van het eiland. Daar, in Marina Bay, wordt de overtreffende trap qua luxe zelfs nog overtroffen. Hier staan negen wonderschone villa’s-met-zwembad, waarvan er acht tegen meerprijs worden verhuurd (de negende is het domein van de familie Yeoh). Hier bracht Joan Collins haar huwelijksreis door (weliswaar haar vijfde, maar toch…). En de voormalige Britse premier John Major doopte er zijn stiff upper lip in zilt zeewater.
Waar in het Bijbelse paradijs sprake was van verboden vruchten, daar kent de Maleisische versie de bij-de-prijs-inbegrepen-variant. Anders gezegd: op Pangkor Laut begint elke dag met vers fruit, dat ongezien door het goedlachse personeel bij de villa is afgeleverd. En zo ontbijt ik op zekere dag – héél anders dan in Holland – met overheerlijke rambutans. Een rambutan is een vuurrode, zwaar behaarde vrucht ter grootte van een golfbal. Een delicatesse, die bovendien barst van de vitamine C (38.6 milligram per ons, zo is becijferd).
Daarna kan ik een aantal dingen doen. Ik zou door de jungle kunnen trekken met de bejaarde woudloper Yip Yoon Wah, beter bekend als Uncle Yip. Deze sympathieke natuurvorser steekt elke dag via de zogeheten northern perimeter door het regenwoud naar Emerald Bay en raakt daarbij niet uitgepraat over rubberbomen, wurgplanten en potentieverhogende vruchten – wat de snelheid van de wandeling niet ten goede komt. Maar om snel naar het strand te komen neemt men Uncle Yip ook niet in de arm. Wie in luttele tellen Emerald Bay wil bereiken, belt een van de tientallen shuttlebusjes die elke gast snel en kosteloos via de verharde, maar akelig steile weg op de plaats van bestemming brengen.
Uncle Yip moet het vandaag zonder mij stellen – ik ben immers eergisteren al met hem mee geweest. Sterker, een dag later heb ik zelfs in m’n eentje de southern perimeter bewandeld, een drie keer zo lange tocht waarbij het al snel een kwestie was van klimmen en dalen en goed kijken waar ik mijn voeten neerzette, wilde ik enigszins op de been blijven. Het enige wat ik diep in het regenwoud hoorde, naast het gebruikelijke oerwoudgeritsel, was mijn hart, dat als een gamelan in mijn oor klonk. Een unieke ervaring voor een stadsmens, maar die héb ik dus al eens gehad. En omdat de drie zwembaden later op de dag ook nog wel gevuld zullen zijn, besluit ik alvast naar het Spa Village te gaan, waar ik toch al een afspraak had. Uit de uitgebreide ‘menukaart’, die behandelingen vermeldt als Rawatan Ikal-Ikal (waarbij de scalp en het hoofdhaar worden verwend), Gu Fang Xun Shen (een Chinese methode om negatieve energie uit te roken), Lapis-Lapis (waarbij het lichaam wordt ‘gemarineerd’ in citroengras, gember, galangal en kamfer) en Mandi Susu (melkbad), heb ik gekozen voor de Thaise kruidenmassage.
Voordat ik me daar werkelijk aan kan overgeven, word ik drie kwartier onder deskundige leiding door het badhuis gevoerd. In dat gedeelte, dat evenals de rest van het kuuroord volledig feng shui is ingericht, laveer ik tussen koude en warme baden, inhaleer ik vier soorten oosterse kruiden, word ik volledig ingezeept en weer afgespoeld en krijg ik ook nog eens tot twee keer toe een smakelijke pot thee voorgezet. De liefst 105 minuten durende massage die daarop volgt duurt geen seconde te lang en ruim na het middaguur been ik volkomen relaxed terug naar mijn beach villa, daarbij slechts gekleed in mijn fraaie, bij de behandeling cadeau gekregen sarong.
Hét dilemma van de dag dient zich in de avond aan: wáár op Pangkor Laut gaat er gedineerd worden? Wordt het Samudra, waar het uiterst accurate personeel het beste uit de Maleisische fusion-keuken serveert? Prikken we een stokje bij Chinees specialiteitenrestaurant Uncle Lim’s, waar men het menu laat afhangen van de beschikbaarheid van de verse ingrediënten? Gaan we naar Fisherman’s Cove, het visrestaurant dat tijgergarnalen heeft die groter zijn dan de gemiddelde mobiele telefoon?
Nee, vanavond wordt gekozen voor Chapman’s Bar, dat vier keer per week op een houten vlonder boven een rotsblok op Emerald Bay een spectaculair Dinner on the Rocks presenteert. Dat blijkt de meest romantische optie. Terwijl hoog boven de bomen de adelaars hun cirkelende werk doen en het zeewater af en toe oplicht door het zilver van een passerende vis, genieten wij van exquis voedsel, van een, nou vooruit, van twéé flessen verrukkelijke Australische wijn, van de kleurenpracht die de ondergaande zon aan het zwerk schildert en van de uitstekende muziek, verzorgd door een drietal muzikanten dat zijn aandacht avond aan avond over de verschillende eetgelegenheden van Pangkor Laut verdeelt. De twee gitaristen plus bassist spelen werkelijk alles – en ook alles góed. Van traditionele Chinese liefdesliedjes en Beatles-klassiekers tot Franse chansons en zelfs een ballad van Aerosmith – in een meerstemmig arrangement waarvoor Steven Tyler en consorten alleen maar hun petje kunnen afnemen.
Bij wijze van souvenir krijgen we er ook nog een ingelijste afdruk van een tijdens het voorgerecht gemaakte foto bij – ter herinnering aan een sprookjesachtige avond.
Ochtend op Emerald Bay. Een eenzame kokosnoot rolt als een bowlingbal door de branding. Een mild zonnetje streelt het water van ‘het grootste zwembad ter wereld’. Het personeel van Chapman’s Bar geeft andermaal een lesje glimlachen ten beste. Een nieuwe dag in het paradijs. Moge het altijd zo blijven.
Geplaatst om 10:29 nm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
"Dit zijn lieve, sociale dieren die we met een gerust hart aan iedere boerenlul kunnen meegeven," had Richard Edeling van ezelstal De Edelingen me vooraf gezegd. En of ik misschien een zak krentenbollen mee wilde, voor onderweg. Tja, da's toch iets anders dan aan de boorden van de soepgroene Amazone een zelf geschoten capibara roosteren… Het ‘Als je verdwaalt, dan bel je maar. Kom ik je wel ophalen!’ was strikt genomen de genadeslag. Is dit nog wel adventure? De diverse arrangementen klinken ook al niet als programmatitels van Discovery Channel. Bij ‘Hollen naar Hengelo’ (vanaf 158,50 euro) kan ik me nog een adrenalinestootje voorstellen, maar bij ‘Pitten als Pipo’ (179,50 euro, inclusief gebruik Pipowagen) zijn de kapmessen en kininetabletten van de ware adventure-journalist wel héél ver weg.
Fragment uit 'Trektocht voor twee'. Het hele verhaal is te lezen in de dubbeldikke ZomerPanorama, die de komende weken nog volop verkrijgbaar is (€ 3,50).
Geplaatst om 08:44 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Ik ben zo kinderachtig dat ik automatisch begin te gniffelen als ik lees dat ergens in een botanische tuin een penisplant in bloei staat. Dat is een reusachtige aronskelk (Amorphophallus titanum) in de vorm van het mannelijk lid, die tijdens de weinige uren dat ie bloeit een ondraaglijke stank verspreidt. (Ik moet dan altijd denken aan die cartoon van Kamagurka, waarbij een man met een overduidelijk broeiende broek zich bij herberg ‘In den Stinkende Roede’ meldt met de tekst: “Goed volk!”). De laatste keer dat er in ons land naar verluidt een penisplant bloeide, was in 2003. En dat was dan ook nog ‘ns in de Hortus van Leiden. In die van Amsterdam hebben ze zo’n grote jongen niet. Nee, onze Hortus Botanicus gaat prat op de bloeiende reuzenwaterlelie Victoria cruziana. Deze Victoria, die aanzienlijk steviger is gebouwd dan de Victoria beckhamania (een Britse wandelende tak), is volgens de dames en heren van de Hortus op z’n mooist in de schemering, als de bloem helemaal opengaat. Dat klinkt erg Efteling-achtig, maar omdat ik gek ben op sprookjes, besluit ik eens een avondje Hortus te doen. Het is bovendien komkommertijd, dus bij uitstek het jaargetijde om een botanische tuin te bezoeken.
Toch eerst even informeren van tevoren, of de plant werkelijk op z’n mooist is. De man die de telefoon opneemt moet dat ‘even navragen’, maar spreekt enige minuten later het verlossende woord: “De Victoria staat in bloei!” Plantvriendelijk als ik ben, spring ik onmiddellijk op m’n fiets. Maar halverwege huis en Hortus begint het te regenen. Onder het motto ‘morgen weer een dag’ kap ik de missie af.
Vierentwintig uur later sta ik dan toch voor de monumentale toegangspoort van de Hortus, die voormalige medicinale kruidentuin die ooit van exotische sierplanten werd voorzien door de ondernemende mannen van de Verenigde Oostindische Compagnie. Die legendarische handelsonderneming is overigens geëerd met een pracht van een gevelsteen ter linkerzijde van de poort, maar omdat ik nu iets te veel als een gids ga klinken, neem ik u snel mee naar de Oranjerie, waar het Hortus-restaurant is gevestigd. “Op vertoon van uw toegangskaartje krijgt u daar een welkomstdrankje,” had de man van de plantenkassa gezegd – en dan ben ik toch te veel Hollander om daar geen gebruik van te maken. Het drankje in kwestie is een glas koude bietensoep. Opgeleukt met een specerij waarvan ik vermoed dat het koriander is, dat dan weer wel. De keuken van de Oranjerie schijnt een zekere faam te genieten, dus vol vertrouwen werp ik een blik op het menukaartje ter grootte van een iepenblad. Ik kies voor de Corsicaanse stoofschotel van mals lamsvlees met tomaat, witte wijn en gedroogde paddestoelen, geserveerd met nieuwe aardappelen en jonge kaaspasta, voornamelijk omdat dit het enige hoofdgerecht is dat ze hebben. Het komt in de vorm van draadjesvlees en keihard gekookte aardappelen op tafel en ik moet zeggen: ik heb weleens smakelijker geassimileerd.
De 1,2 hectare grote tuin dan maar in, op zoek naar de bloeiende waterlelie. En voor die zes euro entree ook nog even zo veel mogelijk andere planten meepikken (niet letterlijk), wat geen grote opgave is want er staan er zo’n zesduizend. De mobiele telefoon is dan al lang (verplicht) uitgezet en dat komt de sfeer beslist ten goede, moet ik bekennen. Al blijft het jammer van de sirenes, de vliegtuigen en de trams die de stilte regelmatig aan flarden scheuren. En als de brug over de Nieuwe Herengracht opengaat, gaat dat ook gepaard met geluiden die je ten tijde van de VOC nog niet had. Binnen in de prachtige, bij vlagen bloedhete Drieklimatenkas heb je van die ellendige bijgeluiden geen last, maar buiten zijn ze alom aanwezig. En het is bepaald vervelend om, als je met ingehouden adem naar een zeldzame Australische Wollemi Pine staat te kijken, iemand een glasbak te horen vullen.
De tuin van de Hortus is destijds aangelegd volgens de wetten van de Romantiek, wat inhoudt dat er veel slingerpaden zijn waarover het heerlijk meanderen is. (“Nog iets leuks gedaan afgelopen week? – “Och, een beetje gemeanderd in de Hortus”) Ik ontdek de seringenfuchsia, de paddelelie en de skunk cabbage, die het natuurlijk goed zou doen als garnering bij een broodje in een coffeeshop. Bij de bleke lis moet ik onwillekeurig denken aan een temeier uit de jaren ’50 (‘De Cock en de moord op Bleke Lis’). Ik buig voor de grote veldbies, zeg de witte dovenetel luidkeels gedag en sta even plechtig stil bij de Jan-op-de-preekstoel, een plantje dat bij navraag NIET vernoemd blijkt te zijn naar de vorige hoofdredacteur van Metro. Ik bekijk de Duitse lis, die waarschijnlijk z’n eigen kuiltje heeft gegraven en de Sint Bernardlelie, die we vooral niet moeten verwarren met de Prins Bernhardanjer.
En dan is daar, om de hoek, de Pontederia-vijver, waar de Victoria drijft. Maar… bloeit ie nu of bloeit ie niet? Of slechts gedeeltelijk? Een bordje langs de waterkant zegt dat de Victoria maar twee dagen per jaar in bloei staat. Heb ik mezelf in de vingers gesneden door gisteren vanwege een lullig regenbuitje rechtsomkeert te maken? Niet in paniek raken nu. Goed in me opnemen wat ik constateer. Ik zie rode bloemen onder het wateroppervlak drijven – die bloeien waarschijnlijk niet meer. Ik zie witte bloemen die fier het luchtruim in steken – maar zijn die wel van de waterlelie? Ik zie identieke bloemen, tulpachtigen, die nog in de knop zitten. Eromheen prijken ogenschijnlijk ex-bloemen, die lijken op douchekoppen. En er is één bloem die eruit ziet als een spiegelei: zou dát dan misschien Victoria’s flower power zijn? Ik snap er eerlijk gezegd geen moer van. En als ik bij het zien van de drijvende bladeren ook nog eens aan Multivlaai moet denken, besluit ik de uitgang op te zoeken en me de komende twaalf maanden, in de aanloop naar de nieuwe bloeiperiode, eens wat beter voor te bereiden. Want wat ik nu heb gedaan is ronduit beledigend, voor zo’n majestueus levend wezen.
(uit: Metro, 14 augustus 2006)
Geplaatst om 08:32 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Geplaatst om 05:25 nm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
De bilnaad lijkt wel een kabbelende bergbeek, zo verschrikkelijk warm is het in het kleine zaaltje van partyhome Thalia aan de Goudsbloemstraat. Het niet met een airco opgeleukte vertrek is volgepakt met BJ’ers (Bekende Jordaners), allen in gespannen afwachting van wat komen gaat. Of nee, laat dat ‘gespannen’ maar weg: er wordt gedronken en gekakeld en gelachen en gegabberd, zoals op elke zaterdagavond in elke kroeg in de Jordaan. Al is het nu maandagmiddag.
We wachten op de officiële presentatie van de ‘jubilee-cd + dvd’ van het Rembrandt Duo, bij de burgerlijke stand beter bekend als Eddy Hoorenman en Huub Eikenboom. Ooit was het Rembrandt Duo een trio, maar dat was toen bassist Manke Nelis er nog deel van uitmaakte. Sedert diens dood, in 1993, staan accordeonist Hoorenman en slagwerker Eikenboom – vergeef me de uitdrukking – op eigen benen. Hun muzikale samenwerking bestrijkt inmiddels een kwart eeuw, vandaar de beeld- en geluidsdrager ’25 Muzikale Jaren…’, die in Thalia wordt gepresenteerd.
Hoewel de klok aangeeft dat er thee moet worden gedronken, giet ik toch maar een kloeke Amstel pilsener naar binnen. Gezelligheid kent geen tijd, heeft een wijs man eens gezegd en daar schuilt veel waarheid in. Ik kijk om me heen en zie Ria Alberti, de weduwe van Willy, grinnikend voorbij schuiven en Mick Harren een dolletje maken met collega-galmer Robert Leroy. Jordaanfestival-organisator Jan de Bie, in dit gevatte gezelschap uiteraard ‘Jan Debiel’ genoemd, leunt tegen de bar en groet Bolle Jan Froger, de weldoorvoede vader van René. Zanger Henk van Mokum, die nog altijd wacht op de grote doorbraak, struint sans gêne rond in een roze colbert en Zwarte Gerrit van café Rooie Nelis laat, ook bij kunstlicht, zien dat hij zijn naam nu toch echt moet gaan veranderen in Grijze Gerrit. “Ben Cramer komt niet. Had een schnabbel,” fluistert iemand van de organisatie in mijn oor. Ik spoel de teleurstelling daarover weg met een tweede glas bier.
Tegen half vier wordt de microfoon ter hand genomen door iemand die zich op de gang aan me had voorgesteld als ‘Ben Sierhuis, manager van het Rembrandt Duo’. Ik kreeg daarbij al een vers, uit een dichtgesealde doos gevist exemplaar van ’25 Muzikale Jaren…’ in mijn hand gedrukt (“Nog aan niemand laten zien hoor!”), alsmede een stapel bestelkaarten voor het kleinood. “Misschien kun je die bij jullie op kantoor neerleggen. We hebben verder geen geld voor promotie, zie je. Het is allemaal eigen beheer.” Sierhuis begint zijn welkomstpraatje met een opmerkelijke opsomming. “Herman Emmink kon niet makkelijk weg, Carry Tefsen is verhinderd, Peter Beense had er héél graag bij willen zijn… Nou ja, zo zijn er nog een aantal mensen die hier vandaag ontbreken.” Henk Poort behoort niet tot die categorie. De musicalster, die vroeger ‘als jong broekie’ met Eddy en Huub heeft gezongen en nu triomfen viert als Rembrandt in de gelijknamige musical (“Een dubbele link dus”), krijgt het eerste exemplaar van de jubileumbox uitgereikt. Wat dus eigenlijk het tweede exemplaar is, want het eerste hangt half uit de zak van mijn jas. Onwetend van dat bedrog steekt ras-Jordanees Poort de loftrompet over de drummer en de accordeonist. “Bijna iedereen die met jullie hep gezongen, is beroeps geworden.”
We krijgen een stukje van de dvd te zien. De Ben Cramer-hitmedley, gefilmd in voornoemd café Rooie Nelis. “Doe maar de versie met meezingtekst!” roept iemand – en die versie wordt het. Dat levert het beeld op van Ben die ‘Zai Zai Zai Zai’ playbackt, terwijl onderaan het scherm ‘Zai Zai Zai Zai’ komt te staan. Een goed moment om er nog maar eentje te nemen.
Annie de Reuver, die ooit met Pierre Kartner het Duo X vormde (grootste hit: ‘In gedachten zie ik het kerkje weer’), herinnert zich nog als de dag van gisteren hoe Eddy, Huub en Manke Nelis bij haar langskwamen met een zelfgeschreven nummer. “Ik wist meteen dat het een succes zou worden, maar ik zei ook dat ze de tekst moesten veranderen. Want ‘Kleine Jodenjongen’ vond ik niet leuk. Dat is toen dus Jodeljongen geworden.” Annie (“In februari hoop ik 90 te worden”) was er ook bij toen het drietal in 1987 met nog een aantal andere Nederlandse zwaargewichten – ik noem een Rita Corita – in een busje door Amerika toerde en daar een verschrikkelijk ongeluk kreeg. Uren na de klap, waarbij drie mensen de dood vonden en het busje total-loss raakte, was de Amerikaanse politie nog altijd wanhopig op zoek naar Nelis’ ontbrekende been. (Voor de duidelijkheid: dat ding zat er al sinds 1956 niet meer aan…)
Terwijl Henk van Mokum grommend zijn onvrede kenbaar maakt over de absentie van Ben Cramer (“Ik had ook wel een optreden kunnen hebben vanmiddag, maar ik ben er toch ook?”) pakt Mister Jordaanfestival Jan de Bie de microfoon voor de middagsluiting. “Eddy en Huub zijn twee broers van me geworden, twee mensen die toch een stukje muziek maken dat je nergens meer hoort, maar neem van mijn aan dat ze het over honderd jaar nog spelen, want dit stukje muziek mag toch nooit verloren gaan, zeker niet in de Jordaan!”
Die zin ga ik thuis nog eens rustig nalezen.
(uit: Metro, 11 oktober 2006)
Geplaatst om 09:11 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 09:56 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Vandaag, zes jaar geleden, pleegde Herman Brood zelfmoord door van het dak van het Hilton Hotel te springen. De editie van Het Parool (nog niet op tabloidformaat), waarin uitgebreid bij die gebeurtenis werd stilgestaan, heb ik altijd bewaard. Ik besluit er even doorheen te bladeren, maar kom niet ver omdat een ankeiler op de voorpagina het bloed uit mijn hoofd zuigt, waarna het kippenvel centimeters dik op mijn armen komt te staan. Linksboven op de voorpagina staat namelijk het volgende te lezen:
DREIGING: De FBI houdt ernstig rekening met een grote terreurdaad in de VS.
Gauw naar pagina 7. Daar meldt de redactie buitenland: FBI: massa-aanslag bedreigt VS. (...) Daarvoor heeft adjunct-directeur Dale Watson van de afdeling Terrorismebestrijding van de FBI gewaarschuwd. Voor de VS zelf bereiden terroristen mogelijk een aanslag voor met een massavernietigingswapen. "Ik ben geen doemdenker, maar ik kan u wel vertellen wat de meeste intelligente mensen samen met mij zien: de VS zijn op weg naar een groot incident met een massavernietigingswapen binnen hun landsgrenzen." (...) De Amerikaanse overheid beschouwt de Saoedische extremist Osama bin Laden als haar grootste staatsvijand. (...) Volgens Watson zou een geslaagde aanslag op Amerikaans grondgebied een 'kroonjuweel' voor Osama bin Laden zijn.
Aldus de krant van donderdag 12 juli 2001.
Negen weken vóór 9/11, de dag dat niemand het meer over Herman Brood zou hebben...
Geplaatst om 03:12 nm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Die twee heren op de foto dan, niet de etenswaar die ze in handen hebben!
De kwaliteit van de haring die wordt verkocht door Nederlandse vishandelaren is in veel gevallen ver onder de maat. Dat blijkt uit de jaarlijkse haringtest van het AD. In bijna de helft van de gevallen krijgt de klant een haring voorgeschoteld die de toets der kritiek niet kan doorstaan. "Visdetaillisten maken er bij de verkoop van Hollandse Nieuwe dit jaar een potje van," zo stelt de krant.
Ik kan dat inmiddels beamen, want de vis die ik afgelopen zaterdag in het centrum van Harlingen dacht te gaan verorberen (zie foto) barstte van de graten. IK HÁÁT HARING MET GRATEN!! Toen ik het half aangevreten stuk zeebanket volkomen terecht wilde wegflikkeren, wees de visboer me tot overmaat van ramp waar 'die Mülleimer' was. Werd ik dus ook nog voor een mof aangezien! (Maar nu ik erover nadenk: dát is misschien wel de reden waarom ik zo'n slecht schoongemaakte jongen kreeg voorgeschoteld. Het naoorlogs verzet!!)
De proefpersoon links heeft overigens wel gesmuld.
Geplaatst om 11:03 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)