« augustus 2009 | Hoofdmenu | oktober 2009 »
Geplaatst om 12:05 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 10:00 vm | Permanente link | Reacties (0)
Geplaatst om 10:00 vm | Permanente link | Reacties (1) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:38 vm | Permanente link | Reacties (1) | TrackBack (0)
“Daar in de hoek stond een trap,” zegt Dave Peters op fluistertoon, “en dáár is het gebeurd!” Zijn ogen lijken vuur te spuwen. “Laat niemand je ooit iets anders wijsmaken, want ík was erbij! Het was dáár, in die hoek!”
We staan in het nagenoeg lege parochiezaaltje van de St. Peter’s Church in Woolton, een lommerrijke wijk in Liverpool en Peters wil me iets laten zien wat er niet meer is. Een houten trappetje naar een podiumpje – dat ook allang is verdwenen. Peters, sinds jaar en dag vrijwilliger in de parochie, mag graag dramatiseren, maar dat is niet de reden dat hij fluistert. Hij lijdt aan keelkanker en heeft niet lang meer te leven. Maar met de spaarzame hoeveelheid adem die hem nog vergund is, wil hij de blijde boodschap blijven verkondigen. Want hij was erbij, op 6 juli 1957, toen de kerk een tuinfeest organiseerde om de eigen kas te spekken.
Hij opent een kopie van het gestencilde programmaboekje en laat me de activiteiten van die dag zien. Om drie uur werd Miss Sally Wright gekroond tot Rose Queen. “Very English tradition,” fluistert Peters. Om kwart over vijf was er een een demonstratie van de City of Liverpool Police Dogs. “Veeeeeery English!!” zegt Peters, helaas zonder tot stemverheffing te kunnen komen. En dan wijst hij op de activiteiten vóór en na de politiehondenshow. Om kwart over vier en om kwart voor zes waren er optredens van The Quarry Men Skiffle Group, een bandje van buurtjongens onder aanvoering van ene John Lennon (16). Om tien voor zeven, na afloop van de tweede set, werd deze gitaarspelende knaap door een kennis voorgesteld aan een 15-jarige jongen die Paul McCartney bleek te heten. “De belangrijkste ontmoeting in de muziekgeschiedenis,” fluistert Peters. “En ik was erbij!”
Hij neemt me mee naar een wand aan de lange zijde van het zaaltje. Naast een kindertekening van Lennon – een gele walvis met daarnaast een stuk papier met de vraag ‘Was dit de voorloper van de Yellow Submarine?’ – hangt een schilderij, een artist’s impression van Het Moment. Klopt niets van, volgens Peters. “Eén: Paul had geen gitaar bij zich! Twee: de ontmoeting was op de trap! Drie: de piano stond op het toneel! Vier: Rod Davies van de Quarry Men staat er niet op!” En dan nog een keer, om het af te ronden: “Believe me, I was there.”
Geen enkele band die de gemoederen nu al zó lang en zó intensief bezig houdt als The Beatles. Hoewel het bijna veertig jaar geleden is dat John, Paul, George en die trommelaar ieder huns weegs gingen, is de groep die ze van 1962 tot en met 1970 vormden geen moment uit het brandpunt van de belangstelling geweest. En eens in de zoveel tijd laait de aandacht ineens weer op en woedt het heilige vuur wereldwijd, alsof het weer 1967 is. Met dank aan de platenmaatschappij, die er telkens weer in slaagt om iets nieuws op te dienen – terwijl er strikt genomen al vier decennia lang niets nieuws meer is gebakken! Na de voedzame Anthology-maaltijd (1995-1996), het licht verteerbare tussendoortje Let It Be Naked (2003) en de smakelijke stamppot Love (2007) is er nu het pièce de resistance: alle albums van de groep geheel geremastered en geserveerd in een luxe verzamelbox. Als de spreekwoordelijke warme broodjes zullen ze de winkels uit vliegen, daar hoef je bij geen enkele bookmaker op in te zetten.
De geest van The Beatles heeft hun geboorteplaats Liverpool nooit verlaten. Al vanaf het moment dat je op John Lennon Airport landt en op weg naar de taxi een grote gele onderzeeër passeert, weet je waar het in deze fantastische havenstad a priori om draait. Het jaarlijkse Beatles Festival, traditiegetrouw in het laatste weekend van augustus, trekt anno 2009 zelfs een recordaantal van 300.000 belangstellenden. Meer dan een kwart miljoen mensen die zoveel jaar na dato nog altijd in de ban zijn van vier lokale helden, van wie er twee inmiddels al niet meer lijflijk onder ons zijn: voorwaar een prestatie van ongekend formaat.
Strikt genomen is het programma van zo’n festival elk jaar hetzelfde. Er is een tweedaagse conventie in het beroemde Adelphi Hotel, waar ook een beurs wordt gehouden waar altijd weer door dezelfde mensen op dezelfde plekken dezelfde handel aan dezelfde man wordt gebracht (of niet, want een tweedehands George Harrison-maskertje voor 335 pond is natuurlijk flink aan de prijs – zeker als het ding ook nog stuk is). En elk jaar staat voormalig managerAllan Williams er zijn blunders uit het verleden te gelde te maken. Na een ruzie over een paar tientjes besloot hij de jongens in 1961 te laten vallen. “Zonder mij komen jullie nooit meer ergens aan de bak!” schijnt hij daarbij nog geroepen te hebben. Tijdens de beurs – de term ‘vlooienmarkt’ gebruik je niet in relatie tot The Beatles - verkoopt en signeert Williams, die ook met zijn zatte kop nog eens een aantal unieke studio-opnamen van de groep is kwijtgeraakt, jaar in jaar uit zijn biografie, toepasselijk The Fool On The Hill geheten. Een deel van de opbrengst brengt hij onmiddellijk naar The Grapes Pub, een voormalige stamkroeg van de jongens in Mathew Street, waar een tijdgenoot van hem, Sam Leach, in de ochtenduren domicilie houdt en aan iedereen die het horen wil vertelt dat hij de eerste promotor van The Beatles was. En dat Paul McCartney hem nog altijd herkent. Staat allemaal in zíjn boek, dat je uiteraard ter plekke kunt kopen..
Maar het zijn niet alleen oude mannen die zich tot de groep voelen aangetrokken. Een van de hoogtepunten van het festival van 2009, waar meer dan vijftig Beatles-acts zich over het repertoire van de Fab4 buigen, is de aanwezigheid van The Blue Margarets, vier Japanse meisjes die met aanstekelijk enthousiasme werk uit de beginjaren van de band ten gehore brengen. In de vermaarde Cavern Club (nou vooruit: de uit de originele bakstenen opgetrokken replica van deze heilige plek) laten Sam (John), Moomin (Paul), Satomi (George) en Yuka (Ringo) het collectieve zweet van de muren kletteren. Dat vochtverlies vul je vervolgens tot in de kleine uurtjes aan, hetzij in de Grapes, hetzij in de Lennon Bar, hetzij in de Empire, waar de bijna zestigjarige eigenares voor de gelegenheid haar Sixties-minijurk uit de mottenballen heeft gehaald.
Daags na het festival rij ik in de taxi van Jay Johnson over Penny Lane, de smalle straat in de wijk Mossley Hill die door de gelijknamige Beatles-song wereldberoemd is geworden. Al dient daar een kleine kanttekening bij te worden geplaatst, want ‘the barber showing photographs of every head he’s had the pleasure to know’ en ‘the shelter in the middle of a roundabout’ waar ‘the pretty nurse is selling poppies from a tray’, waarover Paul McCartney zo liefdevol zong, bevonden zich in werkelijkheid op Smithdown Place, het pleintje waar Penny Lane op uitkomt. Maar ‘Smithdown Place / is in my ears / and in my eyes’ klinkt natuurlijk voor geen meter, dat had de gelouterde songsmid McCartney meteen al door. Sinds die tijd is het straatnaambordje van Penny Lane dusdanig vaak gestolen, dat de gemeente uiteindelijk maar besloot het op de muur te laten schilderen.
Johnson werkt voor een van de vele bedrijfjes die binnen- en buitenlandse bezoekers met niet aflatend enthousiasme langs plekken voeren die belangrijk waren in het leven van Liverpools beroemdste zonen. Wie de bushalte wil zien waarnaar John’s moeder op weg was toen ze werd doodgereden door een dronken politieman, het ernstig gehavende hek van Strawberry Field (inderdaad: géén s!) in zijn knuist wil houden, de kathedraal wil uitlachen waar Paul van het jongenskoor werd gestuurd omdat hij ‘niet muzikaal genoeg’ was of nog één keer tegen het dichtgetimmerde krot wil leunen waar Ringo ter wereld kwam voor het definitief tegen de vlakte gaat, boekt een magical mystery tour down memory ánd Penny Lane. Johnson, een broer van de zanger van, zoals hij het zelf zegt, ‘de op één na beste band die Liverpool heeft voortgebracht’ (bedoeld wordt Frankie Goes To Hollywood) scheurt in zijn black cab langs de ene historische plek na de andere, onderwijl het dorpse karakter benadrukkend van Liverpool, waar iedereen alles van iedereen weet. “Hier op nummer 9 in Newcastle Road is John verwekt. En niet boven, in de slaapkamer, maar beneden, in de hal!” En: “George woonde in een huis zonder wc en moest naar buiten om te plassen.” Maar soms letten de ‘dorpelingen’ even niet goed op. Johnson: “Na de recente MTV-awards is Paul samen met Bono van U2 naar zijn ouderlijk huis in Forthlin Road gereden. Toen ze daar aankwamen was de huidige bewoner er nog niet, dus toen hebben die twee een uur lang in de auto zitten wachten. Je had je ogen toch niet geloofd, als je toevallig een blik in die wagen had geworpen?”
Johnson is een pro-actieve gids, want onlangs maakte hij zich persoonlijk sterk voor een opknapbeurt van een van de bezienswaardigheden waar hij zijn klanten mee naartoe sleept. Samen met Dave Peters, De Man Die Erbij Was Toen John En Paul Elkaar Ontmoetten, heeft hij geld opgehaald voor de restauratie van het graf van Eleanor Rigby, de eenzame vrouw die op het kerkhof van St. Peter’s begraven ligt en over wie The Beatles een van hun allermooiste songs maakten. Al heeft geestelijk vader Paul McCartney meer dan eens laten weten dat hij voor die titel de voornaam van een actrice en de achternaam van een drankenhandelaar uit Bristol heeft gebruikt. Maar zoals zo vaak geldt hier: don’t let the facts ruin a good and, vooral, lucrative story. Want The Beatles zijn nog steeds handel.
Wat heet: John, Paul, George en, vooruit, Ringo zijn de drieënhalve kurk waarop bijna de gehele toeristenindustrie van Liverpool drijft. Dat de jongens daarvoor een standbeeld hebben verdiend is een understatement, maar uitgerekend dát is is nou weer slecht geregeld. In de Cavern Walks, een overdekte winkelgalerij waar ook de sandwichshop Lucy In The Sky With Diamonds is gevestigd, staan vier bronzen bietels die zó slecht lijken dat Mike McCartney zich bij de onthulling ervan zonder al te veel ironie afvroeg welke van de vier zijn broer Paul moest voorstellen. Schuin tegenover de ingang van het winkelcentrumpje leunt, tegen de Wall of Fame van de Cavern Pub, een bronzen afgietsel van John Lennon. Ook een beeld met kopzorgen – letterlijk! Nadat onverlaten ooit het hoofd hadden gestolen is er een nieuw opgezet, maar dat exemplaar is veel te groot ten opzichte van het lichaam. Om de hoek, in de drukke North John Street, zijn aan de gevel van het statige Hard Day’s Night Hotel (een thema-hotel met als pronkstuk de Lennon Suite waar je naast een bed de beschikking hebt over een witte vleugel) vier afbeeldingen van de muzikanten aangebracht. De mannen staan te hoog om vanaf de straat goed te kunnen zien hoe de kwaliteit is, maar met een beetje turen krijg je al sterk het vermoeden dat hier geen Michelangelo aan het werk is geweest. Wat heet: Paul McCartney lijkt op Thomas Berge! Eigenlijk is het beeld van John in de hal van het naar hem genoemde vliegveld het enige dat een dikke voldoende scoort. Jammer alleen dat ze daar de bril van z’n neus hebben gesloopt. Misschien moet die er voortaan maar op worden geschilderd, net zoals ze met het bordje van Penny Lane hebben gedaan...
(uit: HP/De Tijd, 11 september 2009)
Geplaatst om 12:05 vm | Permanente link | Reacties (2)
Wijzend op het monumentale gebouw achter hem zegt de gids: “Dit is Hotel Spaander, het beroemdste hotel van Volendam. Het is al meer dan honderd jaar oud en...”
Tromgeroffel, in de vorm van regendruppels op paraplu’s.
“...de ouders van Jan Smit hebben hierbinnen weleens aan een tafeltje gezeten!”
Een paukenslag. Ditmaal een denkbeeldige. Maar hij komt niet minder hard aan.
Om zijn woorden kracht bij te zetten, laat de gids een geplastificeerde foto rondgaan. En verdomd, daar zitten ze, aan een tafeltje met hoogpolig tapijt, een schemerlampje en een pot suiker: Ruud en Gerda Smit, vader en moeder van Volendams grootste exportproduct na de gerookte paling. Zomaar aan een tafeltje in Hotel Spaander! Dat álle Volendammers daar weleens hebben gezeten, vermoedelijk deze week nog, zal ik maar niet zeggen. Er zijn mensen die voor deze Volendammer Sterrentoer hebben betaald – twee echtparen, een vriendenstel en wat pubers, om precies te zijn - en die wil ik het plezier niet bij voorbaat ontnemen. Zeker niet nu ze al zeiknat zijn geworden van de regen.
De Volendammer Sterrentoer is een initiatief van Raoul Serrée, de onvermoeibare baas van het hoofdstedelijke evenementenbureau Van Aemstel Produkties. Eerder al organiseerde hij een Sterrenjacht door Amsterdam-Zuid, waar met fietsen en keukentrapjes de buurt rond de P.C. Hooftstraat onveilig werd gemaakt. Het gefortuneerde wild was op z’n zachtst gezegd niet zo te spreken over deze safari’s. Zo kondigde glamourkoningin Connie Breukhoven aan Serrée ‘een dwarslaesie’ te schoppen, mocht ze hem met zijn keukentrapje tegenkomen. De Sterrenjacht is sindsdien een weinig aangepast (“We gluren niet meer echt naar binnen”) en sowieso in populariteit overvleugeld door een bestseller als de Baantjertoer, waarbij een besnorde imitatie-De Cock (Arie Blom, een gepensioneerde trambestuurder uit Den Haag) groepen vrijgezellen en dagjesmensen door crimineel Mokum leidt. Die toer kende slechts één moment van echte spanning, toen de nepspeurder tijdens de afsluitende borrel in ‘café Lowietje’ op Piet Römer stuitte, de acteur die jarenlang gestalte gaf aan de échte De Cock. Toen Römer hem op barse toon toebeet: “Zo, plagiaatpleger. Kan ik effe met je afrekenen?”, sloot de beunhaas zichzelf op in het toilet.
Ook dat incident heeft de expansiedrang van de vindingrijke Serrée niet kunnen intomen. Zo organiseert hij sinds kort excursies naar de verzakte panden langs de Noord-Zuid Lijn. En voert hij groepen belangstellenden langs plekken waar BV’ers, ofwel Bekende Volendammers, zich ophouden. Want Volendam is hot, sinds de TROS er wekelijks over berichtte in de zogeheten Palingsoap. Een docudrama dat eindigde op het moment dat de beroemdste zoon van het dorp, zanger Jan Smit, zijn relatie met actrice Yolanthe Cabau van Kasbergen (door kwaadwillenden ook wel ‘Karbouw van Cashbergen’ genoemd) op de klippen zag lopen. Dat bleek een gebeurtenis van nationaal belang, waar zelfs premier Balkenende zich over meende te moeten buigen.
Maar hoe heet Volendam in spreekwoordelijke zin ook mag zijn, feit is dat we op deze zondagmiddag staan te rillen van de kou. Met dank aan een zéér plaatselijk buienfront, precies boven de fameuze Dijk. De Sterrentoer kon dan ook pas beginnen nadat reisleider Serrée een souvenirwinkel was ingedoken om voor alle deelnemers een weggooiparaplu te kopen.
“Maar niet alleen de ouders van Jan Smit hebben in Spaander gezeten,” gaat Serrée verder, in een dappere poging boven het gekletter uit te komen, “ook Jan-Peter Balkenende is hier weleens geweest.” En om de pubermeisjes bij het verhaal te houden: “Weten jullie wie dat is, dames? Juist, de president.”
En daar gaan we, ons een weg kappend door het regenwoud van toeristen dat de Dijk heeft overwoekerd. Serrée zet er meteen flink de (natte) sokken in. Wijzend op de eerste zijstraat rechts: “Daar heb je het Gat van Nederland, een kroeg waar de Volendamse jeugd graag komt. Jan Smit ook. Maar het is niet zijn stamkroeg, want daar lopen we nu heen.” Dus sprinten we naar een drinkgelegenheid even verderop. Café De Vrijheid, de winkel van – deze informatie komt niet van Serrée, maar uit VI - voormalig profvoetballer Nico Runderkamp, puilt deze zondagmiddag al evenzeer uit van de dorstige vissersjongens en –meisjes. En wij, deelnemers aan de Sterrentoer, staan er gefixeerd naar te kijken - in de stromende regen. Serrée graait in zijn paperassen, haalt er een Telegraafknipsel uit en houdt het demonstratief omhoog, zoals Neville Chamberlain in 1938 deed met het Brits/Duitse anti-agressiepact (al was het toen droog, meen ik me te herinneren). Bijna schreeuwend: “Met dít meisje heeft Jan Smit gezoend op het toilet van De Vrijheid!” We kijken afwisselend naar de foto van de blonde Liza en naar de overvolle kroeg waarin zich Het Toilet moet bevinden. We zijn er stil van.
Serrée is inmiddels al enkele tientallen meters verder en staat naast een standbeeld van een eeuwenoud Volendammer vissersvrouwtje. Het is al op dit punt in de toer dat hij besluit om ook het laatste beetje gêne overboord te gooien. “We staan hier naast de betovergrootmoeder van Jan Smit!”
Niemand reageert – en dat pleit voor de groep.
Serrée, iets minder luid: “Alhoewel, dat weet ik niet zeker.” Dan, zich herpakkend: “Maar wat ik wél zeker weet: aan de overkant ligt Marken!”
Wat dit met de Sterrentoer van doen heeft, blijft ongewis. Serrée vertelt er in elk geval niet bij dat daar de BM’ers (Bekende Markenaren) Aart Staartjes en Lydia Rood wonen. In plaats daarvan wijst hij op de Wir War Bar, gevestigd op de plek waar ook ooit café De Hemel was gevestigd. “Hier is tien jaar geleden of zo die brand geweest. Er werden sterretjes afgestoken en toen vatte de kerstversiering vlam. Er zaten ook veel vrienden van Jan Smit binnen!”
En met die laatste toevoeging zitten we weer midden in de Sterrentoer. Voort gaat het dus, naar het rustige gedeelte van de Dijk, waar tegen het einde halt wordt gehouden. Serrée, op bijna samenzweerderige toon: “Nu niet met z’n allen voor het raam gaan staan, maar daar, bij die rode deur, woont de ex-schoonmoeder van Jan Smit.”
Kijk, dat pak je toch maar mooi even mee! De thuishaven van Richarda Cabau van Kasbergen, die een hele rits bloedmooie dochters op de wereld zette en getrouwd was met de onderkoning van Ibiza, maar na diens dood en de breuk met de toch-niet-zo-ideale-schoonzoon Jan Smit nu zit weg te kwijnen in een dorp waar het altijd naar vis ruikt. Serrée, op gepaste afstand van de rode deur: “Die dode vader, daar heeft Jan nog een liedje over geschreven. Iets met een ster of zo.”
Tijd om ter plekke de titel van die compositie boven water te krijgen is er niet, want we moeten dóór. En niet zo’n beetje ook. We slaan zijstraat na zijstraat in, steken met versnelde pas zebrapaden over, trappen van de ene plas in de andere en lijken constant tegen een mensenstroom in te lopen. Maar uiteindelijk, na een klein kwartier marcheren, zijn we dan aanbeland bij wat het hoogtepunt van de Sterrentoer moet zijn. Serrée gaat voor de groep staan en neemt plechtig het woord.
“Dames en heren, hier achter mij: het huis van Jan Smit!”
Gemompel.
Serrée: “Alleen jammer dat er nu net een tent voor staat en dat alle rolluiken omlaag zijn. Ja, dat heeft hij gedaan tegen de fotografen, die het huis dag en nacht belaagden na de breuk met Yolanthe.”
Voor de duidelijkheid: we staan aan de achterkant van het huis. Sterker: die achterkant bevindt zich ook nog eens aan de overkant van een sloot. Sterrentoertechnisch is dit niet bijster sterk. Als je in Beverly Hills langs de stulpjes van Madonna en Ozzy Osbourne wordt geleid, krijg je tenminste de voordeur te zien. Bovendien regent het er zelden. Serrée, pogend de stemming er weer in te krijgen: “Hier heb ik een foto van de voorkant van het huis!”
En niet zomaar een foto, maar gemaakt op de dag dat Yolanthe het pand voor het laatst verliet. Een plaat met eeuwigheidswaarde dus. Al zal Jan ‘m zelf vermoedelijk niet in zijn plakboek stoppen. Over Jan Smit gesproken: zijn stem klinkt al de hele tijd door het natte geboomte van Volendam – en bepaald niet op kinderachtig volume. Navraag leert dat hij vandaag, samen met collega-artiesten als Nick & Simon en 3JS, een concert geeft in het stadion van de plaatselijke voetbalclub. Inderdaad, uitgerekend op de dag dat Serrée mensen langs de huizen van diezelfde artiesten loodst. Huizen die op dit moment dus leeg zijn, waarmee de kans om een glimp van de bewoners op te vangen nihil is. Weten we trouwens meteen waar die meute heen ging, waar we net de hele tijd tegenaan botsten.
Serrée beseft dat hij de boel nu niet moet laten inzakken en zet het gezelschap weer in beweging. “Simon woont hier vlakbij, maar we gaan nu naar het huis van Nick.” Het lijkt wel codetaal, a la ‘het weiland is groen voor de haas’. Maar iedereen in de groep weet dat ‘Simon’ staat voor ‘Simon Keizer’ en ‘Nick’ voor ‘Nick Schilder’, de twee razend populaire zingende vrienden van... U mag nooit meer raden.
Op de hoek van de Edammerweg en de Berend Emmerstraat beleven we een moment van intens geluk als we daadwerkelijk op het onderkomen van Nick Schilder stuiten (Serrée: “Niet voor de deur hangen!”). Het huis, geeft Serrée als waardevolle extra informatie mee, heeft ooit toebehoord aan de dochter van Jaap Buijs, de manager van Jan Smit. En dat is niet alles: ook de zús van Jan Smit, Monique, moet hier ergens bivakkeren. Serrée: “Ik heb hier een foto uit de Weekend. Kijk, er staat een pijltje bij het huis, maar het adres wordt niet genoemd. Zullen we even met z’n allen gaan zoeken waar het is? Dan hebben jullie de primeur!”
Eigenlijk is de Sterrentoer sowieso een speurtocht, bekent Serrée binnensmonds. Normaal gesproken stuurt hij de gezelschappen dan ook met een groot aantal opdrachten (‘Noem vijf typisch Volendamse achternamen’, ‘Wat bekekent usters?’, ‘Fotografeer een paling’) de Dijk op en blijft hij zelf achter een kop koffie bij Spaander zitten. Wel zo lekker, zeker als het regent.
Huize Monique wordt vrij snel gelokaliseerd en hup, daar voegt Serrée weer een hotspot toe aan zijn Sterrentoer. In de knip, zogezegd. Het huis van Buijs, ergens op nummer 73, zat daar al in. Serrée, met de broodnodige achtergrondinformatie: “Jaap Buijs was ook ooit de manager van Pussycat.” Tegen de natgeregende meisjes: “Die groep kennen jullie vermoedelijk niet, was een soort Dolly Dots.”
En voort gaat het, over de Meerzijde, waar we een vrouw in authentieke Volendammer klederdracht ontwaren. Serrée bedenkt zich geen moment en duikt bovenop de nietsvermoedende autochtoon.
“Mogen wij even met u op de foto?”
De vrouw, zelf overduidelijk bezig een gezelschap rond te leiden: “Nou, ajje het HEUL snel doet!”
Serrée, tegen de HP/De Tijd-fotograaf: “Klik effe.”
Onmiddellijk daarna duiken we de wirwar van ultra-smalle straatjes achter de Dijk in, het zogeheten ‘doolhof van Volendam’. Daar nu, meldt de reisleider, woont Kees Tol.
Eh, Kees Tol?
Serrée: “Da’s een vriend van Jan Smit, die kennen ze uit de soap. Ik ken ‘m verder ook niet.”
En ineens weet ik het: ik zit in de Dik voor Mekaar Show! In een heel oude aflevering, die rond 1975 door de NCRV radio is uitgezonden. Hoor hoe een auto start en de stem van de overenthousiaste presentator door de ether schalt. “En zo zit ik hier dan naast de heer Hengstebrouwer van de VVV, die oen zit achterin. Meneer He...”
De Groot, de oen in kwestie: “Kun je effe opzij gaan Dik? Dan kan ik ook wat zien.”
De ‘Bekende Mensen Route’ van de heer Hengstebrouwer voert langs een aantal huizen van Bekende Nederlanders uit die tijd. Naast het pand van Mies Bouwman (“Is een rijtjeshuis met acht andere. Een van de acht is het.”) zijn daarin opvallend veel woningen van NCRV-coryfeeën opgenomen, zoals die van Barend Barendse (“Dat huis is pet”), Kick Stokhuyzen (“Een kale bedoening”) en geheelonthouder Johan Bodegraven, in wiens tuin uiteraard stapels lege flessen worden aangetroffen. Hengstebrouwer start zijn toer evenwel met het huis van Theo Vermeulen.
De Groot: “Theo Vermeulen?”
Dik voor Mekaar: “Wie is dat?”
Hengstebrouwer: “Da’s een hele goeie kennis van mij.”
En op de retorische vraag van het duo dat die Vermeulen ‘toch helemaal niet bekend’ is, antwoordt de reisleider: “Ik ken ‘m heel erg goed.”
Kees Tol woont vlakbij de plek waar Jan Tol op 10 augustus 1941 door de Grüne Polizei werd neergeschoten. De plaquette die aan die gruwelijke gebeurtenis herinnert is niet in de Sterrentoer opgenomen. Wel wijst Serrée op een aloud Volendams gebruik. “Kijk, ze hebben hier altijd de voordeur openstaan!”
“Nou, ik doe ‘m zo weer dicht, want die Jan Smit ken ik niet meer horen!” bromt de eigenaar van zo’n voordeur. Het geluid van de zanger raast inderdaad als een verbale windhoos over het dorp.
En dan houdt het op met regenen. Spijtig genoeg staan we inmiddels ook alweer voor Hotel Spaander. Serrée: “Dames en heren, dit is het einde van de rondleiding. We zijn bezig met het ontwikkelen van een toer met een busje, zodat we ook de buitenwijken kunnen meenemen waar de écht rijke Volendammers wonen, zoals Jan Keizer en Piet Veerman.”
Ik wens hem daarbij veel succes en struin vervolgens op eigen kompas de Dijk af, koers zettend naar het adres Slobbeland 19, waar die ándere Jan Smit resideert, de palingroker. Want van hem heb ik mijn buik nog niet vol.
(uit: HP/De Tijd, 10 juli 2009)
Geplaatst om 12:04 vm | Permanente link | Reacties (1) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:03 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:07 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:03 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:03 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:02 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:03 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:04 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)
Ook in het mooie Belfast de gebruikelijke plichtplegingen aan het ongezellige eenpersoonstafeltje tegen de muur (heb geen medelijden, bij The Duke Of York, The Beaten Docket, Fibber Magee, Benedicts, Laverys, Robinsons en The Crown Liquor Saloon werd het nog héél aangenaam).
Niet om over naar huis te schrijven: Archana, 53 Dublin Road (foto links).
Wel om over naar huis te schrijven: Bombay Brasserie, 241 Lisburn Road (foto rechts).
Geplaatst om 09:25 vm | Permanente link | Reacties (2) | TrackBack (0)
Geplaatst om 12:03 vm | Permanente link | Reacties (0) | TrackBack (0)