Op het gebied van wijn ben ik nét iets geïnteresseerder dan Toon Stiefbeen. “Ik let niet op de kleur!!” riep de legendarische handelaar in vodden en benen ooit, toen zoon Dirk vroeg in welk type geestverruimend druivensap hij trek zou hebben. Ik let wel op de kleur. Rood in de winter, rosé in de zomer en daar tussendoor wit, luidt het strijdplan voor elk kalenderjaar. Maar ik moet zeggen dat ik daar heel makkelijk van afwijk.
Kennis van wijn heb ik niet tot nauwelijks. Het was dan ook een grote verrassing dat uitgerekend ik werd uitgenodigd om met een selectie uitgesproken connaisseurs naar Slovenië af te reizen, om kond te doen van de wijnsituatie aldaar. Ik besloot nochtans de uitdaging aan te gaan, niet in het minst omdat ik dorst had.
Het kleine Slovenië, gezellig ingeklemd tussen Italië, Oostenrijk, Hongarije en Kroatië en sinds 2004 lid van de Europese Unie, produceert jaarlijks maar liefst één miljoen hectoliter wijn. Het geldt als het enige deel van voormalig Joegoslavië waarin niet tot nauwelijks is geknokt, tijdens de burgeroorlog die dit deel van Europa begin jaren ’90 in een ijzeren greep hield. Geen enkele druif is er onder de laarzen van guerillastrijders verpletterd, met als direct gevolg dat de wijnbouw er inmiddels veel verder is gevorderd dan in de rest van de losgescheurde gebieden. Slovenië is een prachtig land, dat het mooiste van Italië, Oostenrijk en Joegoslavië combineert en het is er, om maar even een afgrijselijk cliché van stal te halen, ‘goed toeven’. Die indruk kreeg ik al meteen toen ik die maandag, met een glas Penina Rosé Quercus 2009 in m’n mik, aanschoof voor een eerste lunch op Sloveense bodem. Plaats van handeling: Briska Hisa, een etablissement waarvan de naam zich laat vertalen als Heuvelhuis. Niet verwonderlijk stond het daadwerkelijk op een... Juist, proost.
We startten er met een wlkava, een wrap van ham en olijven die niet gewoon zout was, maar brém. “Heb je het ooit zo zout gegegen? Ja, bij Briska Hisa,” wilde ik grappen, maar daarvoor was het nog te vroeg. Eerst maar eens kijken wat voor collegiaal vlees ik in de kuip had. Dit onder het genot van een Penina Quercus 2008, een sprankelend samenwerkingsverband van Rebula en Chardonnay. De vakbroeders en enkele –zuster bij mij aan tafel leken me sympathieke lui. Ik onderscheidde een vrouw met een modieuze bril, een meneer met ongeschoren kaken (“Ik heb een pésthekel aan scheren!”) en een weldoorvoed gezelligheidsdier dat wel iets weghad van die jodelaar uit de groep Focus. Alledrie zaten ze op de wijn te kauwen – en daarmee stond ik al meteen met 3-0 achter.
Veel tijd om me druk te maken had ik niet, want mijn lege bord werd alweer ingeruild voor een schaal dampende gajzla, een eerlijke arbeiderssoep met varkensvlees. Onze gastvrouw schonk er een Sauvignonasse 2009 bij, een wijn van 13,5% die eerst Tokaj Friulano heette, ‘totdat de Hongaren begonnen te steigeren’. De culinaire jury kwam niet tot een eensluidend oordeel. De eerste kenner vond ‘m ‘heel groen’, de tweede was van mening dat ie ‘wel wat droger’ kon en de derde zorgde voor de uitsmijter door te zeggen dat hij ‘tenminste niet naar rotte prei smaakt, zoals de Chileense Sauvignon’. En, à la Hugo Walker: “Technisch een goeie wijn.”
We hervatten de werkmanslunch met een facule (varkensvlees met aardappelen, uien en courgette), waarbij een Sivi Pinot Bagueri 2008 werd geschonken, die ik gedachtenloos achterover goot. Dat leek me een goed teken. Maar nee, de vrouw met de modieuze bril vond ‘m ‘écht te hoog in alcohol’. Wellicht dat ze hem daarom zo demonstratief uitspuwde, schatte ik.
Of er een Cabernet Sauvignon Bagueri 2007 in een van mijn glazen kon worden geschonken, wilde de gastvrouw weten. Ik mompelde iets over ‘de Paus’ en ‘katholiek’ en keek met genoegen toe hoe het kostbare vocht door mijn drinkgerei danste. Het culinaire triumviraat hing inmiddels met de neus in het eigen glas en kwam tot een vernietigend oordeel. “Je ruikt een hele dot hout!” En, na de proefproef: “Alsof je een houtzagerij achterover gooit!”
Het was op dat moment dat ik me realiseerde dat ik de enige was die daadwerkelijk alle wijnen achterover had gegooid. De professionals hadden het alcoholrijke vocht steeds per kerende post retour gestuurd, de kwispedoor in. Persoonlijk vond ik dat zonde. En een belediging voor de Sloveense wijnmakers. De afsluitende dessertwijn Markiz eindigde in mijn geval dan ook bovenop de hrvatica, een broodkwark met rozijnen en kersengrappa die al eerder mijn maag was binnengemarcheerd.
“Zullen we dan nu naar de wijnproeverij gaan?” vroeg onze gastvrouw.
Ik dacht eerst nog dat ze een grap maakte.
Eigen schuld, ik wilde zo nodig met de grote jongens meedoen!
Dus een uur na de loodzware lunch (en met een flinke slok most nog halverwege het spijsverteringskanaal) zat ik in het poeflokaal van de firma Goriska Brda met mijn collega’s achter een glas Rebula Villa Brici 2009.
“Hij ruikt naar kartonnen doos,” zei de vrouw met de modieuze bril. En met een gezicht dat niet veel goeds beloofde spuugde ze het goedje terug. De twee anderen volgden haar voorbeeld; ik bleef vooralsnog de dissonant. “Life is too short to spit out good wine,” hield ik mezelf voor. Bovendien herkende ik de kartonnen doos niet.
De tweede te testen lekkernij was een Rebula Quercus 2009, die ‘een hogere instap dan die vorige’ zou moeten hebben. Geen idee wat dat betekende. Wel zag ik iedereen de wijn routineus terugspuwen. Wat weer niet het geval was met de blokjes kaas die erbij werden geserveerd.
En toen was ik helemaal kwijt welke wijn in welk glas zat. Maar dan ook helemáál. Er zou ergens een Merlot Villa Brici 2008 moeten staan en ook, naar verluidt, de Quercus-versie daarvan, maar ik wist wist me, vasthoudend aan de tafelrand, nog net te herinneren dat ik in Slovenië was. En zo kregen de terugspugers gelijk, want die konden gewoon hun recensies blijven geven,
“Tja, van elke achterbuurtdruif kun je nog een leuke wijn maken,” mompelde de gezellige dikkerd.
“Dit is mijn minst favoriete van de drie minst favorieten!” oreerde de man die een hekel heeft aan scheren.
“Ik proef platgereden egeltjes!” rilde de vrouw met de modieuze bril.
“Heeft u misschien een fles water voor me?” hoorde ik mezelf vragen.
Niet veel later zat ik achter een bord halfzware shag. Althans, zo leek het. In werkelijkheid was het gedroogd paardenvlees, dat in geraspte vorm rustte op een bedje van Parmezaanse kaas. En op het
gevaar af dat Anky van Grunsven meeleest: het smaakte voortreffelijk. De culi-crew bevond zich inmiddels in de kustplaats Portoroz, waar ze in het plaatselijke kwaliteitsrestaurant Tomi geacht werd te dineren. En wijn te proeven, uiteraard. Zoals een Scurek Stara Brajda, die je strot wegbrandt en wellicht uiterst geschikt is om verf mee van de muren te bijten. We vervolgden het volproppen der maag met een exquise compositie van mini-sepiaatjes en garnalen, waarbij het de bedoeling was dat de diertjes zwemles kregen in een sloot Chardonnay van 14% procent alcohol, een wijn die ik persoonlijk vond smaken naar een teakhouten tv-meubel met openzwaaiende Louis Seize-deurtjes. Maar ik was dan ook niet helemaal nuchter meer. Er kwamen nog St. Jacobsschelpen voorbij, een Merlot van Bric (15%), wat met krab gevulde ravioli, een sorbet met wodka en nog één, twee, drie, vier, víjf verschillende wijnen waar op dat moment niet meer tegenop viel te schrijven.
(uit: HP/De Tijd, 1 oktober 2010)