Hedenochtend, in alle vroegte, overleed Bart Pekelaer, gabber sinds het prille begin van de jaren ’80. Haarlemmer, schrijnwerker, (bar)keeper, gezelligheidsdier, douchewatertenor.* Maar bovenal: onvoorstelbare goedzak. “Not a mean bone in his body,” zouden de Britten zeggen. Britten die hem overigens maar wat graag zagen komen. Op onze trips naar het Verenigd Koninkrijk (zoals toen we moesten voetballen in het stadion van Rochdale en daar met 11-1 op de broek kregen, alsmede die keer dat we in een IRA-bastion in Glasgow verzeild raakten) was Bart steevast het galmende middelpunt. Iedereen hield van Bart – ook al omdat het onmogelijk was om dat niet te doen.
Het kwaad kwam pas later in zijn lichaam – zonder dat hij dat kon helpen. Het was het Kwaad met de grote K.
Het bestrijden van die gruwelijke ziekte is onlangs in een campagne ‘topsport’ genoemd en dat is natuurlijk maar ten dele waar. Want in topsport krijgt de tegenstander niet keer op keer de gelegenheid om vals te spelen. Desondanks wist Bart, de eeuwige optimist, de eerste helft van die wedstrijd te winnen. ‘Ex-kankerlijder’ zette hij dan ook lachend op zijn Twitterprofiel. Om daar een paar maanden geleden ineens ‘Oei – toch niet!’ aan toe te voegen.
Die luchtige kreet was symptomatisch voor het onwaarschijnlijk sterke karakter van Bart. Want terwijl de ziekte zijn lichaam in moordend tempo begon aan te vreten, bleef zijn geest volledig intact. Tot enkele dagen voor zijn dood strooide hij nog vrolijk met one-liners. Alsof hij ons moest opbeuren – in plaats van wij hem.
De kanker mag hem er dan uiteindelijk lichamelijk onder hebben gekregen, geestelijk is het mooi niet gelukt! Uit de wedstrijd geschopt, maar toch met 5-0 gewonnen. We zullen er tot in lengte van dagen met heel veel respect en bewondering aan terugdenken.
Dag lieve Bart, tot straks. En doe Robbie en die vent met die pet alvast de groeten.
* Tanze Mit Mir In Den Morgen van Gerhard Wendland – en dat met overdreven lange uithalen. Onvergetelijk.